Jong en succesvol: hoe doe je dat? Vraag het aan de in Tilburg geboren violist en componist Xavier van de Poll (1995). Werk van hem werd onlangs in China uitgevoerd, met de jong muzikant zelf als eregast. Slechts weinig jonge Nederlandse componisten hebben zo’n unieke prestatie al op hun CV staan.
Van de Polls interesse voor muziek ontstond al op 4-jarige leeftijd tijdens een bezoek aan de muziekschool, alwaar hij in een kerstconcert kennismaakte met de viool, het instrument dat zijn hart zou veroveren en hij twee jaar later zelf zou leren bespelen als leerling violist. Maar niet voordat hij de wens van zijn ouders zou vervullen om eerst zijn zwemdiploma te halen. Op zijn twaalfde jaar had Van de Poll echter al een CV van drie kantjes.
Zijn liefde voor orkestmuziek en opera ontdekte hij acht jaar later bij het JeugdOrkest Nederland, waar hij gedurende zeven jaar bekende symfonieën, symfonische gedichten, soloconcerten en opdrachtwerken op de lessenaar kreeg. Van 2005–2011 was hij student aan de JongTalent Klas, de jeugdafdeling van het Fontys Conservatorium in Tilburg.
Van de Poll is niet alleen talentvol als violist. Als componist bouwde hij ook al een aardige loopbaan op. De basis daarvan legde hij op zijn negentiende met een opleiding aan het Conservatorium van Amsterdam en een studie Muziekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Dat Van de Poll als student geen moeilijke materie uit de weg ging, bleek uit de scriptie die hij schreef met als titel: “What’s the matter with atonality? On the perception of atonal music from a neuropsychological viewpoint”.
Na Amsterdam zou hij terugkeren naar Tilburg, om aldaar de bachelor Compositie Klassiek af te ronden met als docent onder andere de Tilburgse stadscomponist Anthony Fiumara. Van de Poll zou ‘summa cum laude’ afstuderen met een 9,5 als eindcijfer en een portfolio bestaande uit werken voor orkest, kamermuziek en solo-instrumenten.
Afgelopen jaren maakte Van de Poll zijn reputatie ook internationaal waar. Zo werd zijn muziek al enkele malen in het buitenland uitgevoerd. In 2018 was hij bovendien winnaar van de Vierde Internationale Compositie Competitie ‘Sinfonietta per Sinfonietta’ met zijn dubbelconcert getiteld The Tale of Prince Ivanovich. En recentelijk woonde hij dus in China de wereldpremière bij van een eigen compositie getiteld Spring Lantern Festival, geheel geschreven in Chinese stijl en door een jury van Chinese componisten uitverkoren om te worden uitgevoerd door de Master-studente en concertmeester van het Central Conservatory Orkest Ruoyun Li.
Met de Tilburgse beiaard kwam Van de Poll enkele jaren geleden al in aanraking. Zo kreeg zijn compositie ‘The Cool Carillon’ in 2018 een eervolle vermelding in een speciale competitie ter gelegenheid van het 100-jarig jubileum van de Nederlandse Klokkenspelvereniging. De wereldpremière van het door blues beïnvloede werk zou in Tilburg plaatsvinden met stadsbeiaardier Carl Van Eyndhoven op het klavier. Dat alles inclusief live videobeelden, in een programma waarin ook composities van andere Tilburgse muziekstudenten te horen waren.
– Jouw interesse voor muziek – en specifiek de viool – zou zijn ontstaan tijdens een kerstconcert op de muziekschool. Na dat concert wilde je net zo goed viool leren spelen als de violist in dat concert. Klopt dat?
“Dat klopt inderdaad! Ik was erg jong, zo’n vier jaar oud, en bracht een bezoek aan de lokale muziekschool waar ik verschillende instrumenten kon beluisteren. De viool was klaarblijkelijk liefde op het eerste gezicht, haha!”
– Je ouders wilde je echter niet op vioolles doen voordat je je zwemdiploma had gehaald. Had je je diploma ook eerder dan je eerste vioolles?
“Correct. Ik heb eerst mijn zwemdiploma gehaald en ben vervolgens vrijwel direct op vioolles gegaan, omdat ik het nog steeds graag wilde.”
– Kom je ook uit een muzikale familie?
“Qua beroepsmusici ben ik de enige uit mijn gezin, maar er is altijd wel waardering voor geweest aan het thuisfront. Muzikaal plezier is er in ieder geval wel genoeg in de familie.”
– Als 12-jarige bestond je CV al uit drie kantjes. Op welke dingen die toen al op je CV stonden was je het meest trots?
“Jeetje… Ik weet het niet! Ik heb überhaupt vrijwel nooit een gevoel van trots, omdat ik tevens niet het gevoel heb dat ik nou zo supergoed bezig ben. Ex-Berliner Philharmoniker chef Sir Simon Rattle verwoordde het in een portret-documentaire het beste, naar mijn mening: ‘There are two types of musicians: the ones who are supremely confident about themselves and the ones who are constantly in doubt about themselves’, zo zei hij. Ik behoor zeker tot de tweede categorie en eigenlijk heeft dat altijd zo gevoeld, voornamelijk omdat ik in het verleden heel vaak afgewezen ben voor audities. Na elke afwijzing word je harder en ga je óf stoppen óf nog harder werken zodat het de volgende keer niet meer gebeurt. Dat heeft me veel goeds gedaan!”
– In 2008 trad je als violist toe tot het Jeugdorkest Nederland. Daarin was je zeven jaar lang actief als violist. In het orkest speelde je een heleboel klassieke werken. Wat waren destijds je favoriete klassieke werken om te spelen en zijn ze dat nog steeds, zo ja waarom?
“Het Jeugdorkest Nederland was voor mij absoluut een eindeloze schatkist aan waardevolle basiskennis over het functioneren van een orkest, de rol van de dirigent, het sociale aspect wat betreft het samen spelen met andere jongeren, hoe alle klassieke westerse instrumenten klinken live, hoe het is om reizend concerten te geven, noem maar op! Zonder het Jeugdorkest was ik beslist niet geweest waar ik nu ben. Het heeft niet alleen de technische basis gelegd op gebied van mijn orkestrale composities, maar ook een sociale basis en netwerk waar ik nog altijd dankbaar gebruik van maak. Ik was verder altijd onderdeel van één van de vioolsecties die de solist begeleidde. Mijn favoriete projecten, om op je eigenlijke vraag te komen, waren beslist het spelen van Tchaikovsky’s Zesde Symfonie ‘Pathétique’ tijdens een tournee door Italië. Steden zoals Ancona, Montecatini Terme en Firenze werden aangedaan. Het Piazza del Signoria zat stampvol tijdens het avondconcert. Een ander favoriet project was Mahler’s Eerste Symfonie ‘Titan’, waar nog een mooie opname van te vinden is op YouTube. Dat is wellicht een opname waar ik wél met trots op terug kan kijken, dat ik dat in een collectief van negentig andere musici voor elkaar heb weten te krijgen. Uiteindelijk is het lastig te zeggen wat ik precies het leukste vond: er was elk half jaar een nieuw programma met nieuwe solisten en nieuwe musici. Dat maakte het vooral leuk om er zeven jaar in te zitten. Het was ook best uniek, aangezien de normale duur van een lid twee of drie jaar is. Ik wist toen al dat dit voor mij een fantastische leerschool was en bleef maar al te graag hangen!”
– Jouw wens als jonge violist was om veel te spelen met grote orkesten en over de wereld te reizen voor optredens. Hoeveel reizen heb je inmiddels achter de rug? Welke landen heb je al aangedaan en waar zou je nog graag een keertje willen spelen?
“Haha, ja die droom als violist is nu vervangen door compositie, geloof ik… Maar ik reisde als violist al tamelijk veel. Zeker met het Jeugdorkest Nederland ben ik in veel Europese landen geweest. En ik heb een mooie reis gemaakt naar Canada voor het 75-jarig jubileum van de bevrijding van Nederland. Waar ik het liefst nog een keer gespeeld zou willen worden? In de recentelijk voltooide ‘state-of-the-art’ concertzaal in Hamburg, de Elbphiharmonie. Die akoestiek daar wil ik graag een keer meemaken!”
– Je bent onlangs zelfs in China geweest om de wereldpremière van een eigen compositie bij te wonen. Dit werk van jou, de acht minuten durende compositie Spring Lantern Festival, was geselecteerd door een jury van Chinese componisten in een internationale competitie. Je was daar ook als enige Westerse componist bij aanwezig. Hoe was het om daar bij te zijn?
“China was voor mij een fantastische ervaring. Het begon toen een Chinese vriendin van me hier op Fontys mij een bericht stuurde over een competitie ergens in China, en dat de deadline over 36 uur was. Dat vond ik wel een leuke uitdaging, om een werk van acht minuten te schrijven in een dag. Na dertien uur was het af en stuurde ik het op zonder er verder nog aan te denken. Vervolgens kreeg ik drie uur voordat ik naar Londen vertrok voor mijn master-audities een e-mail dat ik een uitnodiging ontvangen had van de Central Conservatory of Music in Beijing. Ik was geselecteerd als één van de finalisten en de uitvoering was over slechts twee weken. Dat was wel even schrikken, om dat op je bordje te krijgen voordat je vertrekt. Uiteindelijk is het allemaal goed gekomen en heb ik de reis gemaakt. Het concert zelf was interessant: ik heb zestien werken gehoord van Chinese componisten van meerdere conservatoria en gespeeld door zestien verschillende Chinese violisten. Ze hadden mij daar verder zeker niet verwacht, maar het contact met de Chinese studenten was heel erg fijn!”
– Een Chinese violiste verzorgde de wereldpremière van je werk. Heb je ook nog veel leuke reacties op je compositie gehad? Of wat vonden de mensen ervan?
“Tot mijn verbazing kreeg ik tamelijk vaak te horen dat het ontzettend Chinees klonk. Geen idee hoe, maar ik kreeg mooie complimenten en heb ook vaak andere studenten mogen complimenteren op hun werken. Het waren beslist werken van ontzettend hoog niveau en ik was onder de indruk dat ze heel goed weten hoe ze voor viool moeten schrijven. Viool is een ongelofelijk lastig instrument om voor te componeren als je het werk niet zelf speelt.”
– Je compositie was in Chinese stijl geschreven, las ik ergens. Wat moet ik me daarbij voorstellen?
“Natuurlijk dacht ik tijdens het schrijven: wat is nou precies Chinese stijl? Wat moet ik daaronder verstaan? Ik had, los van mijn kennis opgedaan tijdens mijn bachelor Muziekwetenschap, niet veel praktische kennis van het Chinees repertoire. Ik wist ook niet of ik gigantisch de plank mis zou slaan. Uiteindelijk ben ik intuïtief afgegaan op wat ik zeker wél wist. Met die elementen ben ik gaan spelen. Verbazend genoeg klonken veel werken die avond niet typisch ‘Chinees’, want überhaupt de vraag beantwoorden wat Chinees is, is knap lastig. Daarnaast kan je opperen dat alles wat nu van Chinese hand komt per definitie een onderdeel is van de Chinese stijl, waardoor alle esthetische voorkeuren door elkaar lopen, zoals dat altijd is geweest in elke stijlperiode, maar dan binnen de perken van wat het kader van die periode toestaat. Als we die gedachte nou verder doortrekken, had ik dan eigenlijk wel mee mogen doen? Ik ben immers geen onderdeel van het Chinees canon, maar het Westers, met een eigen traditie. Anderzijds kan het ook een teken zijn dat het Chinese canon nu plaats maakt voor het Westen, wat andersom natuurlijk ook gebeurt.”
– Je had eerder al een internationale compositie competitie gewonnen, te weten de ‘Sinfonietta per Sinfonietta’. Daarvoor componeerde je het dubbelconcert The Tale of Prince Ivanovich. Wat is precies een dubbelconcert? En wie is Prince Ivanovich?
“Een dubbelconcert is een compositievorm waarbij er twee instrumenten soleren, begeleid door vaak een orkest of ensemble. De competitieopdracht was een werk voor strijkorkest, cello en viool. Ik baseerde de compositie op het leven van de Russische prins Ivanovich, die in 1917 vluchtte naar Zweden om de Sovjet-revolutie te ontwijken. Dat turbulente verhaal was voor mij de inspiratiebron voor de muziek die ik uiteindelijk heb geschreven.”
– Composities die je maakte, schreef je onder meer voor blazers, violisten, alt-sopranen, ensembles en orkesten. Voor wie componeer je eigenlijk het liefst en waarom?
“Mijn grote liefde is het orkest. Ik vind het orkest een fantastisch apparaat met bijna oneindig veel knopjes, paneeltjes en hendeltjes. In het verlengde daarvan ligt opera. Wellicht stiekem in typisch Wagneriaanse stemming kan ik ook zeggen dat opera voor mij voelt als het summum van klassieke muziek: een samenwerking tussen tekst, poëzie, muziek, decor en toneel. Het is het perfecte canvas om je fantasie op los te laten in samenwerking met anderen. Om dát voor elkaar te krijgen, is een gigantische uitdaging die ik nog even op me laat wachten, maar hopelijk niet al te lang.”
– In je bio op je site schrijf je dat je niet bang bent voor het gebruik van conventionele compositiemethodes, zoals tonaliteit, om je muzikale ideeën uit te kunnen drukken. Kun je voor de leek uitleggen wat je daar precies mee bedoelt?
“Tamelijk lang heb ik me beziggehouden met de dichotomie tussen wat we noemen tonaliteit en atonaliteit. Dit zijn twee technische begrippen die – héél beknopt – uitdrukken of de muziek die je gaat horen toegankelijk is om naar te luisteren. Atonaliteit is moeilijk om naar te luisteren, omdat dat een heel ander luisterkader vereist, eentje waarbij training vrijwel altijd aanwezig moet zijn. Anderzijds is tonaliteit het gros van muziek die we horen: het is muziek die makkelijker te volgen is, omdat het continu herkenningspunten bevat voor het gehoor. Een soort psychologisch comfort wordt vervolgens gecreëerd in je brein omdat de klanken ‘lekker in het gehoor liggen’. Wat ik dus probeer te zeggen met die zin is dat ik het niet schuw om alle middelen te gebruiken die ik aan kan grijpen om mijn verhaal te vertellen. Het stamt van een ietwat gedateerde discussie die ik al student intern heb moeten voeren: in de vorige eeuw lag het ontzettend gevoelig om als componist tonaliteit te gebruiken. Dat was in veel Europese kringen onacceptabel. Nu is dat allemaal veel losser geworden gelukkig. Dus eigenlijk is de discussie tussen tonaliteit en atonaliteit wel zo’n beetje voorbij voor mij. Het zijn slechts twee labels om een spectrum mee uit te drukken. Waar je op dat spectrum wil zitten als componist, en dus wil bepalen hoe uitdagend je muziek wordt om naar te luisteren, dat bepaal je zelf.”
– In welke rol ben je eigenlijk het liefst actief. In de rol van violist of die van componist?
“Zeker als componist. Het past nou eenmaal beter bij me. Ik heb er meer succes en plezier mee, dus ik kijk terug op de viool als een absoluut noodzakelijke basis die ik heb moeten leggen voordat ik nu als componist ben geworden wie ik ben. Wellicht is viool studeren een te mechanisch proces voor mij. Ik had als violist soms al merkwaardige interpretaties van standaardwerken, en dat is achteraf een duidelijk signaal dat jezelf wijden aan een instrument wellicht niet de beste keus is. Die signalen zie ik achteraf pas en ben ik nu nog altijd aan het ontdekken.”
– Op je blog beschrijf je je avonturen als straatmuzikant in de VS. In Aspen verdiende je genoeg geld om leuk rond te kunnen reizen. Jij bent ook de enige componist in ons project die in Tilburg straatmuzikant is geweest. Reageren Tilburgers anders op straatmuzikanten dan Amerikanen? En waren Tilburgers net zo gul?
“In Nederland is de reactie best wel hetzelfde, of ik nou in Tilburg, Rotterdam of Den Haag speel. Amerika is wel erg anders. Intern is daar natuurlijk veel meer diversiteit. In het rustige Aspen word je ook anders benaderd dan downtown Denver, maar ik speel altijd met plezier op straat. In Tilburg wordt altijd positief gereageerd. Vooral in de zomerdagen kun je ook best aardig verdienen op straat, het uurloon kan dan wel twintig euro per uur zijn, maar je moet wel staan bakken in de zon. Zo raakte ik tijdens een food-festival, waar Amerikanen erg veel van houden, ontzettend bruin in 2018. Ik verdiende ongeveer 60 dollar per uur en kon daarmee bijna heel mijn trip betalen. Ik kreeg zelfs een keer maar liefst 200 dollar van een koppel – dat zou hier nooit gebeuren, uiteraard vanwege culturele verschillen.”
– Speelde je in Tilburg ook ander werk dan in de VS?
“Nee, omdat ik dit ook doe als soort van sociaal experiment, maak ik er een punt van om altijd hetzelfde repertoire te spelen, waar ik ook ben. Dat geeft natuurlijk de meest objectieve resultaten.”
– Je mocht van de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard vrij werk componeren voor de beiaardautomaat. Was je achteraf tevreden over het resultaat?
“Ja! Ik schreef een best aardige compositie in bluesstijl, vandaar ook de naam The Cool Carillon. Ik wilde de klank een soort gladde bluessmaak geven, en vond het wel interessant om die stijl te verbinden aan een beiaard.”
– In oktober 2018 speelde Carl Van Eyndhoven je werk al live op de beiaard van de Heikese kerk. De wereldpremière van je compositie was dus al eerder, klopt dat?
“Dat klopt, de première was al in oktober 2018. Terwijl Carl speelde in de kerktoren werd er een live audio- en videofeed doorgegeven aan de concertzaal op school.”
– Wat zijn jouw ideeën over de toekomst van de beiaard? Blijft het originele handwerk van een beiaardier bestaan of wordt het vervangen door de automaat?
“Ik hoop dat er wellicht een balans kan worden gezocht tussen moderne technologie en klassieke ‘handarbeid’ op de beiaard. Ik ben er absoluut wel zeker van dat de beiaardtraditie zal blijven leven: dat instrument is zó ontzettend verbonden aan onze gemeenschappelijke historie, dat zal gelukkig nooit verdwijnen.”
– Wat is er volgens jou zo bijzonder aan de klank van de beiaard?
“Ten eerste is de beiaard een gigantisch apparaat, dat vind ik al tamelijk imposant. Het is ook heel bijzonder om van een toren een instrument te maken waarmee hamers slaan op een individuele bel. Het is deze ‘antiekheid’ die mij ook wel aanspreekt. Daarnaast is er veel verschil in klank in de laagte en hoogte. De Tilburgse beiaard van de Heikese Kerk heeft prachtige hoge bellen met een zeer heldere klank. De allergrootste bellen klinken natuurlijk altijd zeer luid en doordringend. De rest ertussen is simpelweg een spectrum.”
– Wat ik heb begrepen is dat je naar Londen vertrekt om daar je muziekstudie voort te zetten aan de Royal College of Music. Maar je keert ook tijdelijk terug naar China. Hoe zit dat?
“Ja, ik hoop in mei terug naar Beijing te gaan voor vier maanden. De Central Conservatory of Music heeft me uitgenodigd om een kort studietraject te volgen, waarbij ik op de campus mag wonen, gebruik mag maken van de faciliteiten en kan deelnemen aan festivals. En ik krijg een gratis taalcursus Chinees aangeboden! Dat is dan ter voorbereiding van mijn PhD, die ik aldaar wil behalen. Op dat alles ben ik me nu ook aan het focussen. Het merendeel van mijn tijd probeer ik Chinees te leren, zodat ik – voordat ik naar Londen ga – een redelijke basis heb gelegd om er zelf op voort te kunnen bouwen. Ik denk dat dat wel gaat lukken. Intussen ben ik hard aan het werk voor muziek voor Gwyneth Wentink voor de Dutch Harp Festival in mei en bereid ik me voor op het studieleven in Londen. Kortom, er is genoeg te doen voor mij!”
Over Henk Stoop, de in Tilburg bekende muziekdocent en componist, is online helaas maar weinig info voorradig. Probeer op het internet maar eens een biografie van de man te vinden. Een paar alinea’s, veel meer duikt er via de door ons gebruikte zoekopdrachten niet op in de zoekresultaten van Google. Collega-muzikanten die les kregen van Stoop en hem ook goed kennen, zijn echter vol bewondering. Eén van hen zegt: “Zijn liefde voor de muziek is zeer groot, naturel en compleet onbaatzuchtig. Daarbij heeft ie veel muziek gespeeld, gedirigeerd en, niet te vergeten, geschreven voor zogenaamde amateurs. Zijn verdiensten als muziekpedagoog zijn ook even groot als zijn verdiensten als componist.”
Uit de paar karige loopbaanbeschrijvingen die we online vinden, valt ook wel enigszins op te maken dat Stoop een bijzondere muzikale carrière op zijn naam heeft staan en nog steeds actief is als begeleider van muziekgezelschappen en solisten. Tijdens kamerconcerten in Tilburg en elders in Brabant duikt hij nog regelmatig achter de piano op. Kamermuziek, vooral de laatste jaren is Stoop er veel mee bezig. Het element van samenspel geldt voor Stoop ook als een belangrijk onderdeel van de muzikale ontwikkeling van zangers en instrumentalisten. Vandaar ook zijn voorliefde voor kleine, enkelvoudige bezettingen. Bij kamermuziek draait het om balans, timing en goede onderlinge klankverhoudingen.
Als student gaf hij al les in piano en contrabas, begeleidde hij zangers en dansers en deed hij ervaring op in grote orkesten. Als contrabassist speelde hij onder meer in het Nederlands Kamerorkest, het Radio Kamerorkest en Het Brabants Orkest. Een orkestbaan zou hij echter nooit ambiëren. De reden? Zijn baan aan de Tilburgse Muziekschool, later Factorium geheten, was zodanig veelzijdig dat zijn specialiteiten hier beter tot hun recht kwamen dan in een orkest. Als docent kon hij muziekles geven, zelf muziek schrijven, arrangeren, ensembles begeleiden en meer, ofwel de dingen doen die hij leuk en interessant vond of waar hij liever mee bezig was.
Behalve als docent was de in 1943 in Breda geboren Stoop ook als componist zeer actief. En veelgevraagd. Componeren deed hij onder meer in opdracht van het Brabants Orkest, de Provincie Noord-Brabant en het fonds voor de scheppende toonkunst. Het leverde hem ook prijzen op. Zo ontving hij in 1983 de Compositieprijs van het Brabants Conservatorium.
In 1985 vertolkte Het Brabants Orkest onder leiding van dirigent André van der Noot zijn Symfonie nr. 1. Compositieopdrachten kreeg hij ook voor grotere koorwerken met orkestbegeleiding. Stoop componeerde daarnaast de muziek voor de Nederlandse films Waterlanders (1994) en Erwt (1997) van filmmaakster Simone van Dusseldorp. Het waren volgens Stoop twee arbeidsintensieve klussen, waarvoor hij wel eens tot laat moest doorwerken om de filmmaakster tevreden te kunnen stellen. Terugkijkend noemt hij het echter een zéér dankbaar werk.
– Je studeerde piano, contrabas , orkestdirectie en compositie aan het Brabants Conservatorium. Je kreeg les van onder andere de gelauwerde Tilburgse componist Jan van Dijk. Bewaar je ook goede of leukeherinneringen aan deze tijd en jouw leermeesters?
“Jan van Dijk was een zéér goede en prettige leermeester. Hij verbeterde de bestaande lacunes, die bij elke student anders liggen, met het respect voor de eigenheid en de talenten. Hij gaf veel voorbeelden en werkte vanuit zijn eigen ervaring en muzieknotatie-ontwikkeling. Hij was ook zeer verbonden met zijn studenten. Er ontstond ook een vriendschap die gedurende heel zijn leven zou voortduren. Mijn ervaring met André Rieu sr. waren iets minder. Piano studeerde ik bij Jan Wijn. Bij hem heb ik héél veel geleerd, waar ik later veel aan had. Ook hij was een heel belangrijke meester.”
– Na je studie ben je gaan werken in het muziekonderwijs. Waarom ben je niet in een groot orkest terechtgekomen, maar koos je ervoor om muziekleraar te worden?
“Geruime tijd gaf ik al les en begeleidde ik zang en dans, terwijl ik nog studeerde. Ook had ik al ervaring opgedaan in diverse orkesten. Hierbij had ik niet het idee dat een orkestbaan het ideale bestaan was. Mijn baan aan de Tilburgse Muziekschool, later TDMS en nog later Factorium geheten, was zodanig veelzijdig, dat mijn kwaliteiten en specialiteiten daar meer uitkwamen dan in een orkest. Ik was actief als docent piano en contrabas, schreef zelf muziek, kon arrangeren en ensembles begeleiden.”
– Aan de Tilburgse Muziekschool gaf je compositiecursussen. Uit mijn interviews met Tilburgse componisten die les bij jou hebben gehad, begrijp ik dat dit een zeer vruchtbare tijd was voor jezelf en voor de Tilburgse muziek in het algemeen. Heb je speciale herinneringen aan deze tijd?
“Het is begonnen in de tachtiger jaren op instigatie van weer Jan van Dijk. Er werd door mij een leerplan gemaakt. Contrapunt, harmonie- en vormleer, compositietechnieken, notaties en stijlen werden behandeld. Het voordeel hiervan is dat je meteen met de inhoud bezig bent: met de klank en de noten. Een stapje verder is het zelf componeren. Er werd samen gespeeld en er werden muziekuitvoeringen georganiseerd. Tot mijn genoegen zijn hier enige ‘vakbroeders’ uit voortgekomen die nog steeds succesvol bezig zijn.”
– Voelde je jezelf ook in de wieg gelegd voor het vak van muziekonderwijzer?
“Mijn lesgeven was al officieel begonnen in 1963 aan de Bredase muziek- en balletschool. Het lesgeven is voortdurend in mijn systeem aanwezig gebleven. Maar ook het zelf muziek beoefenen, alleen of in samenspelverband, heeft mij altijd aangetrokken en ben ik blijven doen. Het individueel muziekonderwijs is nog steeds een stiefkind van de samenleving. Die spanning was er vroeger ook al en zal blijven bestaan zolang er niets wordt gedaan om deze fundamentele zaak op een of andere manier te verankeren. Er zijn in mijn tijd leerplannen en leergangen opgesteld. En er werden examens en uitvoeringen georganiseerd, waardoor er een duidelijker structuur ontstond. Dat heb ik altijd als prettig ervaren.”
– Speelde je als kind al op de piano of op een ander instrument en wanneer ontstond het plan om iets in de muziek te gaan doen?
“Ik speelde ik al heel vroeg piano. Zo vanaf vanaf mijn zesde, denk ik. Via de dirigent van het kerkkoor in Breda, waar ik toen op zat, evenals al mijn broers, werd ik gestimuleerd om naar de muziekschool te gaan, omdat tijdens de repetities bleek dat er al een vaardigheid was in deze richting. Daar kreeg ik les van Kees Heerkens en later van Hein Zomerdijk.”
– Kom je ook uit een muzikale familie?
“Jawel, mijn vader speelde mandoline, mijn broers zaten op het zangkoor en mijn twee zussen speelden ook piano. Als niet iedereen actief muziek beoefende, dan was er toch altijd aandacht en respect voor. En bij feestjes zong iedereen zijn partijtje mee.”
– Via via hoorde ik dat je uitstekend contrabas speelt. Je hebt ook in diverse orkesten gespeeld als contrabassist. Die functie kwam ooit voor jou aan de orde bij het Concertgebouw-orkest. Het idee om daar te gaan spelen, heb je echter laten varen. Wat was daarvoor de reden? Kwam dat door je voorliefde voor de piano?
“Dat kwam door mijn leraar van destijds in Amsterdam. Een leraar is vaak pas tevreden als zijn leerling zijns inziens op de juiste plek zit. En dat is bijvoorbeeld een goede positie in een orkest. Die positie heb ik echter zelf niet geambieerd, al heb ik wel erg goed les gehad van mijn contrabasleraar destijds. Behalve dat, heeft hij ook gepoogd mij aan te laten sterken door eieren met spek te bakken voor de les en daarna nog een uurtje of drie door te laten zwoegen op het instrument. Het is een instrument wat fysiek wel eens veel vraagt.”
– Collega’s van jou zeggen dat je alle bladmuziek zonder problemen speelt zonder deze van te voren gezien of geoefend te hebben. Heb je het ‘á-vue’-spel , zoals het zo mooi heet, in de loop van je muzikale loopbaan zelf geleerd, of is het eerder een gave?
“Dat heb ik ontwikkeld door het moeten en door de praktische ervaring van een doorlopende leerschool. Maar het is ook een gave, ja, dus een combinatie van factoren, zoals een goed ontwikkelde basistechniek. Maar er zijn grenzen aan het vlot prima vista spelen als het atonaal wordt of bij fuga’s van bijvoorbeeld Bach. Het is wel een uitdaging om zomaar een muziekboek open te slaan op een willekeurige bladzijde en het dan goed te kunnen spelen met meteen het juiste begrip voor de muziek.”
– Je staat bekend om je ijzersterke geheugen voor klassieke muziek. En dan niet alleen qua pianomuziek. Leer je nog wel eens nieuwe dingen bij op dat vlak of ontdek je nog wel eens een nieuwe componist van klassiek werk?
“Natuurlijk, ik blijf leren en zoeken. Het muzikale idioom is eigenlijk het interessantste onderdeel van het ontdekken van onbekend werk. Er is nog genoeg te ontdekken bij bijvoorbeeld hedendaagse Franse, Catalaanse en Georgische componisten. Ze hoeven echter niet altijd hedendaags te klinken. Een heel mooie eigen stijl heeft bijvoorbeeld iemand als Carlos Guastavino.”
– De laatste jaren componeerde je veel kamermuziek. Kun je in een paar zinnen vertellen wat je zo bijzonder vindt aan kamermuziek?
“Gedurende mijn gehele tijd op Factorium heb ik veel ensembles geleid. Vooral strijkers, waarvoor ik zowel heb gecomponeerd als bestaande muziek heb gespeeld. Het samenspel-element is een belangrijk onderdeel van de muzikale ontwikkeling. Alles draait om balans en evenwichtige onderlinge klankverhoudingen, om timing en het leren en ontdekken van verschillende muzieksoorten. Je leert daardoor ook te begrijpen dat techniek in dienst staat van muzikaliteit. Dat alles is bijzonder belangrijk. De laatste tijd heb ik veel geschreven voor het Tilburgse blaastrio F3. Het prettige is dan dat je zelf ook mee kunt spelen. Een erg goede ervaring.”
– Je schijnt ook zelf nog wel eens tijdens een kamerconcert op te duiken achter de piano. Bijvoorbeeld om een sopraan te begeleiden. Heb je in 2019 nog als begeleider opgetreden tijdens een kamerconcert? En blijf je ook solo-artiesten, koren of muziekgezelschappen begeleiden?
“Jazeker. In 2019 heb ik gespeeld met het koor Scampolo en bij enkele andere gelegenheden, zoals in de Sacramentskerk in Breda, waar liederen van Schubert en Duparc werden gezongen. Ook met het mannenkoor La Renaissance heb ik nog opgetreden. In 2020 zijn er verder concerten met zangers gepland in Oisterwijk, Tilburg en Chaam. Het is wel iets minder structureel dan vroeger, maar wel fijn om te doen.”
– Gedurende je loopbaan heb je veel in opdracht gecomponeerd. Opdrachtgevers waren onder meer het Brabants Orkest, de Provincie Noord-Brabant en het fonds voor de scheppende toonkunst. Wie waren eigenlijk je favoriete opdrachtgevers en waarom?
“Mijn meest favoriete opdrachtgever is toch meestal een koor of een individuele instrumentalist. Natuurlijk krijg je de meeste eer als het een groot orkest betreft. Maar ik componeer niet voor de eer. Het klinkende resultaat is het mooist als het mij bekende mensen zijn die het uitvoeren. Daar heb ik dan zelf het meeste invloed op.”
– Je hebt een grote hoeveelheid muziek geschreven die niet, nog niet of te weinig is gespeeld. Vind je dat niet jammer?
“Voor mij is het niet zo jammer, wel voor degenen die het niet spelen of uitvoeren. Het is altijd bevredigend als er weer een stuk af is. Het uitvoeren is niet altijd meteen noodzakelijk.”
– Je schreef ook filmmuziek. Muziek van jou was in twee Nederlandse speelfilms te horen. Waarom is dat maar tot twee films beperkt gebleven? Had je geen ambities in die richting?
“Het componeren van muziek en muziekpartituren maken voor film is een kostbare aangelegenheid. Bij die twee films kon het alleen door de vrijwillige inzet van een aantal professionele instrumentalisten. Het is voor een componist ook heel arbeidsintensief. Men moet nog wel eens tot laat doorwerken om de filmmaker tevreden te stellen. Maar het is zéér dankbaar werk. Ik heb er goede herinneringen aan.”
– Hoe lang ben je eigenlijk al met pensioen en mis je het vak van muziekdocent niet een beetje?
“Mijn officiële pensioen is in 2008 ingegaan, dus ik ben al bijna twaalf jaar weg bij het Factorium Podiumkunsten. Maar ik ben nog wel ingesprongen bij uitvoeringen en heb tot 2018 meegedaan aan de strijkerdag. Nog iedere dag ben ik met muziek bezig door te componeren en te studeren. Het vak van muziekdocent mis ik niet zo, want een aantal dingen gaan gewoon door.”
– Je was de eerste componist die in 2019 vrij werk voor de Tilburgse beiaardautomaat schreef in het kader van het componistenproject, een idee van stadscomponist Anthony Fiumara. Dit zei toch wel iets over jouw betekenis als Tilburgse componist. Was je daar zeer vereerd mee?
“Het is altijd een eer om te componeren in opdracht en ik heb mij daar graag mee beziggehouden. Het is ook een héél leuk project geworden, omdat hierdoor iets meer samenhang en bekendheid kon ontstaan voor Tilburgse componisten. Het was dan ook een verrassing dat daar bijvoorbeeld Andreas van Zoelen bij was, die ik vroeger op Factorium vaak heb begeleid toen Andreas nog heel jong was.”
– Heb je je eigen compositie, getiteld ‘De Heike Preludes’, ook op de automaat horen spelen, zo ja, hoe was dat? En was je ook tevreden over de compositie?
“Het is speciaal en ook indrukwekkend. Het komt heel heavy binnen als jouw noten zo over de stad denderen. Je leert er veel van. Voor wat betreft de tevredenheid: van ontevredenheid heb ik geen last. Als een werk klaar is, moet dat meestal zo blijven. Ideeën voor veranderingen hebben pas consequenties voor een volgend werk. Ik had echter al eerder voor de beiaard geschreven, waaronder Een Partita voor beiaard en Bachiana voor beiaard, beide in 2006, en Poëtische Momenten 50 stukken voor beiaard in 2010. De uitvoering van het werk Septimus voor beiaard, in de zaal van Factorium in 2017, was zelfs spectaculair te noemen.”
– Moest je je voor de compositie nog extra in de beiaard als instrument verdiepen?
“Je blijft je steeds verdiepen, waardoor je denkt dat het nog beter wordt en dat het plan wat je had, de verbeelding en de klank precies wordt wat je bedoelde. Dat blijft altijd.”
– In de toekomst zijn er misschien door bezuinigingen geen beiaardiers meer en wordt beiaardmuziek alleen nog op de automaat geprogrammeerd. Waarom moet de handbespeelde beiaard behouden blijven?
“Ook de automaat heeft zijn beperkingen. Dynamiek en veranderingen in tempo zijn nog problematisch. De automatische mechanische bespeling is van alle tijden maar met de huidige mogelijkheden is het toegankelijker geworden om muziek in te voeren. Maar de handbespeelde beiaard is natuurlijk ideaal, maar ook noodzakelijk op een plek waar zich al een beiaard bevindt. De beiaard is een bewijs van een klank-creatieve georganiseerde beschaving van een samenleving. Die is uniek!”
– Wat maakt de klank van de beiaard volgens jou zo bijzonder?
“De beiaard van de Heikese kerk is van een uniek karakter. Door een lichte speelsheid en sprankeling van de prachtig klinkende klokken, door het eigen specifieke geluid, de aparte bouw en de hoogte van de beiaard. De beiaard is een omlijsting van het bestaan. Het uiten van die stedelijke eigenheid is van uitzonderlijk belang voor de stad en voor iedereen die hier leeft.”
Hij is kampioen in het aanleveren van composities voor de Tilburgse beiaardautomaat. De Tilburgse pianist en componist Fons Mommers (1947) schreef dit jaar – als vaste ‘invalkracht’ in het rijtje componisten dat werk schreef voor de automaat – weer meerdere korte en langere stukken. Alle composities kregen ook een titel mee. Zo konden Tilburgers onder meer luisteren naar een 1,5 minuut durend stuk met als prikkelende titel WRAP. Die titel verwees volgens Mommers inderdaad naar een hartig pannenkoekje, waarmee hij de ‘smeuïgheid’ van zijn compositie probeerde te onderstrepen. Met zijn nieuwste compositie, geschreven voor de huidige maand december, voltooide hij zijn kleine reeks opvallend melodieuze beiaardcomposities onder de titel ‘Reserved’.
Wie op de site LinkedIn naar de openbare pagina van de huidige voorzitter van de gemeentelijke beiaardcommissie surft, ontdekt ook een opmerkelijke loopbaan. Zo studeerde hij van 1965 tot 1975 filosofie en theologie en knoopte hij hier ook een studie piano aan het Tilburgse conservatorium aan vast. Na zijn studies werkte hij als wetenschappelijk medewerker aan de Tilburgse universiteit, eerst voor de afdeling filosofie aan de economische faculteit en enige tijd daarna aan de theologische faculteit.
Vanaf 1990 stortte hij zich echter fulltime op de muziek. Mommers ging weer componeren en pianospelen en werd lid van GENECO en de Vereniging van Componisten Noord-Brabant. In een interview met deze site zegt hij: “Muziek was intussen wel belangrijk voor mij geworden. Niet in de laatste plaats omdat ik betrokken raakte bij de oprichting van de VONK, een nieuw podium voor experimentele muziek, die we zelf schreven, improviseerden, organiseerden en uitvoerden.”
In het jaar 2000, op zijn 53ste jaar, nam het leven van Mommers weer een nieuwe opvallende wending. Hij werd brug- en sluiswachter aan het Wilhelminakanaal en de Zuidwillemsvaart en zou met dit werk vijftien jaar lang de kost verdienen. Over de bewuste periode zegt hij zelf: “Als muzikant/componist beschikte ik niet over een vast inkomen. Het fluctuerende inkomen van een brugwachter, die niet in dienst was van Rijkswaterstaat maar van de ingehuurde en toen nog zwaar onderbetalende organisatie ODV, betekende voor mij een hele vooruitgang. Het was ook zeker geen eigen besluit om brugwachter te worden. Aan dat baantje kwam ik door puur toeval.”
Na zijn dienstverband aan het kanaal zou Mommers nog tal van muzikale hoogtepunten beleven. Zo trad hij op als solist, in kleinere en grotere ensembles en werkte hij samen met improviserende musici. Als pianist won hij ook enkele prijzen. Componeren deed hij verder voor allerlei instrumenten, maar ook voor kleinere en grotere bezettingen, vocaal werk en de beiaard. Anno 2019 treedt Mommers nog steeds met veel plezier en enthousiasme op. Zo is hij vaste pianist en componist van het naar hemzelf vernoemd kwartet Mommers4. Een van zijn recente projecten is getiteld ‘Miobi en het Monster’, een onder leiding van Mommers uitgewerkte muzikale voorstelling gebaseerd op een oud Egyptisch sprookje.
– Kun je iets vertellen over je achtergrond? Wanneer en waardoor raakte je geïnteresseerd in muziek, wat was je eerste instrument en kom je ook uit een muzikale familie?
“Ik kom uit een muzikaal nest: zowel mijn vader als mijn moeder zongen graag. Een van mijn oudste herinneringen betreft het samen zingen van mijn ouders. Als mijn vader een liedje begon te zingen viel mijn moeder in met de ‘tweede stem’. Ook kocht mijn vader een piano toen ik twaalf was, aanvankelijk om er zelf op te leren spelen, maar daar hield hij al snel mee op, toen hij merkte dat hij zijn zoon niet kon bijhouden. Behalve pianospelen en zingen vormde blokfluiten op de basisschool een buitengewone stimulans. Ik had het geluk op een school te zitten, waar ik in groep 7 en 8 elke dag na schooltijd samen met enkele andere leerlingen geheel gratis leerde blokfluiten. Zo kwam ik heel jong in een barokensemble terecht dat goed genoeg was om voor de radio te spelen. Als kind heb ik ook jaren, ik ben katholiek opgevoed, in een koor gezongen en maakte ik kennis met muziek uit de Renaissance. Zo kwam het dat ik op mijn vijftiende het concert van Bach voor twee klavecimbels speelde.”
– In de muziekencyclopedie op internet sta je vermeld als pianist. Bespeel je eigenlijk nog andere instrumenten?
“Mijn hoofdinstrument is piano, maar ik heb ook veel orgel gespeeld om wat bij te verdienen en af en toe clavecimbel als het van pas kwam.”
– Je studeerde aan het conservatorium in Tilburg. Je volgde ook cursussen muziektheorie, muziekanalyse en compositie. Als docenten had je Henk Stoop en Alexander Hrisanide. Eén van deze twee dirigeerde ook je eerste composities. Wie van deze twee docenten was dat? En hoe was het om voor het eerst eigen werk in het openbaar te horen?
“Henk Stoop heeft mijn eerste probeersels voor piano gespeeld. Nadien heb ik met Henk allerlei muziek voor twee piano’s gespeeld. Binnenkort hoop ik met hem en nog twee andere pianisten ‘Ameublement des touches’, een groot stuk voor vier piano’s, te gaan spelen. Alexander Hrisanide dirigeerde enkele van mijn eerste grotere stukken. Telkens als ik voor de eerste keer mijn eigen muziek hoor (en zie!) spelen, is dat voor mij een confronterende ervaring. Met mijzelf, met de muziek en – last but not least – met de muzikanten die het stuk uitvoeren.”
– Na je opleiding aan het conservatorium werkte je onder meer aan de Tilburgse Dans- en Muziekschool als repetitor. Wat was dat precies voor een job?
“Als repetitor begeleid je leerlingen van de muziekschool voor uitvoeringen of examens. Dat was pas veel jaren later, na mijn werk op de universiteit. In die tijd heb ik ook een paar jaar als docent piano gewerkt in Dongen, Gilze en Rijen.”
– Je componeert voor allerlei instrumenten, voor kleinere en grotere bezettingen en je schrijft ook vocaal werk. Waar gaat echter je grootste voorkeur naar uit wat componeren betreft?
“Ik heb geen echte voorkeur. Het hangt er vaak vanaf welke muzikant of welk instrument zich aandient, of met welke andere muzikanten je op een bepaald moment samenwerkt. Componeren van vocale muziek lag voor mij tamelijk voor de hand, omdat ik zelf vaak koren heb begeleid als pianist.”
– Waar schuilt voor jou bij het componeren van muziek de grootste uitdaging in? En, ben je snel tevreden over een eigen compositie of ben je voortdurend aan het schrappen en schrijven?
“Moeilijke vraag! Wat ik telkens een uitdaging vind, bij elk nieuw stuk, is de vraag: hoe krijg ik de aanvankelijke inval, idee, aanleiding, of innerlijke roerselen zo in het gareel en strak – of minder strak – in het jasje, dat er uiteindelijk een overtuigende en ‘toonbare’ vorm is, waarmee je voor de dag kunt komen? En, nee, ik ben daar niet snel tevreden over. Vaak zijn ook aanpassingen nodig, na een eerste keer spelen. Wel is het zo, dat ik eenmaal gespeelde stukken meestal laat voor wat ze waard zijn.”
– In de periode 2000-2015 was je brug- en sluiswachter aan het Wilhelminakanaal en de Zuidwillemsvaart. Heb je in die tijd ook veel muziek gecomponeerd? Het lijkt mij in elk geval dé ideale werksituatie voor het schrijven van muziek…
“Mijn periode als brugwachter was heel belangrijk. Ik hoefde geen carrière meer in de wetenschap te maken. Het brugwachteren bracht ook een heel andere leefstijl met zich mee. Er was tijd voor bezinning, fantasie, literatuur en muziek. Ik maakte schetsen of plannen die ik later uitwerkte, schreef gedichten of surfde op het internet. Het werk als brugwachter bracht mij definitief op het pad van de Muzen. Ook hield ik er enkele jaren een dagboek op na. De situatie was inderdaad aanvankelijk ideaal. Later, als gevolg van steeds meer bediening op afstand en toenemende automatisering, is de ‘muziek’ wel uit het brugwachteren verdwenen.”
– Je hebt naast piano ook filosofie gestudeerd. Achter jouw composities zit vaak ook een filosofisch getint verhaal. Vind je het nog steeds leuk om over muziek te filosoferen?
“Filosofie is nooit ver weg als ik muziek maak. Deels omdat ik niet zonder kan en het een lange tijd ook mijn werk was, deels omdat filosoferen je soms ook op een idee kan brengen voor een compositie. Ook het lezen van filosofen die over muziek schrijven vind ik heel interessant. Om er een paar te noemen: Alicja Gescinska, Marlies de Munck, Maartin Hoondert, Lydia Goehr, Roger Scruton, en niet te vergeten de interessante jonge Belgische filosoof en muzikant Tomas Serrien.”
– Wat weinig mensen weten: je schrijft ook poëzie. Je hebt zelfs een dichtbundel op je naam staan getiteld Kanaalzout. Zit er ook muziek in je poëzie? Ik bedoel een bepaalde ritmiek?
“Ik heb weinig ervaring als dichter en voel me in dat opzicht onzeker. Tegelijkertijd staat het dichten naar mijn gevoel erg dicht bij de muziek, putten ze uit dezelfde bron, alleen: de ‘vertaling’ is anders. Ritmiek is een van de belangrijkste gemeenschappelijke componenten, lijkt me. De betekenis van de woorden kan zelfs overgaan in pure klankexpressie. Toch blijft muziek ongrijpbaarder en mysterieuzer dan poëzie.”
– Komt uit je liefde voor poëzie ook de behoefte voort om mooie, levendige ‘menselijke’ muziek te maken?
“Jazeker! Poëzie, die me echt raakt, vráágt om muziek. Dat is althans bij mij zo. Het is ook mogelijk bij poëzie in ‘strenge’ versvorm. Als poëzie bezield is, dus geen rijmpjes-gepruts, geen academisch hoogstandje, en geen pedante ‘chic-doenerij’, dan is in mijn ogen muziek het aangewezen medium.”
– Op de website van het door jou opgerichte kwartet Mommers4 las ik dat je ook prijzen hebt gewonnen. Er staat niet bij welke. Komt dit door je bescheidenheid?
“Ja, ik heb inderdaad enkele prijzen gewonnen, heel lang geleden, ver voor de tijd dat ik überhaupt aan componeren dacht. Ik speelde toen prijzenswaardig Beethoven, solo, en Brahms op viool of piano of duo. Het zijn liefdes die ik nooit meer kwijtraak. Maar, ik, bescheiden? Oké, dan nu maar even opscheppen: na tien muziekvoorstellingen, inclusief tekst en beeld, zijn nummer elf en twaalf op dit moment in voorbereiding. Een tweede dichtbundel ligt verder op de loer. En ik ben bezig met een artikel over de Brabantse beeldend kunstenaar Juul van de Kolk.”
– Je toert op oudere leeftijd nog altijd rond met je kwartet. Wat ik heb begrepen is dat dit groepje veel op improvisatie is gericht en dat er ook tekst en beeld in de optredens zitten. Heb je nog andere leuke en interessante ideeën klaarliggen voor komende optredens, zo ja, wat wil je met dit kwartet nog bewerkstelligen?
“Mommers4 wil een eigen geluid laten horen zonder te verstarren in een te gesloten of ontoegankelijk jargon. De focus van het componeren valt minder op muziek als ‘compositie’, dan op componeren als ‘taking part in a musical performance’. Participatie omvat uiteraard uitvoeren, repeteren, maar ook zorgen voor financiële middelen, het kopen van een video-projector, een synthesizer, componeren, improviseren, filosoferen, publiciteit, kaartjes verkopen, etcetera. Bij Mommers4 wordt componeren zo onderdeel van een gezamenlijk proces, waarbij muziek de hoofdrol speelt. Componeren voor Mommers4 gaat van meet af aan over veel meer dan alleen maar over het schrijven van muziek. Ons volgende project heeft de dichter en filosoof Adwaita – een pseudoniem van Andreas Dèr Mouw – als uitgangspunt. Het feit dat Dèr Mouw honderd jaar dood is, heeft tot nu toe om onbegrijpelijke redenen weinig aandacht gekregen, naar ik weet. Onbegrijpelijk, omdat het gaat om een uitzonderlijk dichterlijk en filosofisch talent uit de tijd rond 1900. Op de agenda van Mommers4 staan verder collagegedichten uit ‘Die blassen Herren mit den Mokkatassen’ van Herta Müller en, voor het begin volgend jaar, mijn stuk HORT voor klarinetensemble in samenwerking met Maarten Jense.”
– In 2013 heb je je intensief beziggehouden met de levensbeschouwing én de muziek van Antony Kok, experimenteel schrijver en medeoprichter van het tijdschrift De Stijl. Wat was Antony Kok voor een man? En wat was de reden voor je bovenmatige interesse in deze figuur?
“Anthony Kok stamt uit dezelfde periode als Andreas Dèr Mouw. Ook over hem zou ik nog graag een essay willen schrijven. Ik raakte geboeid door de beweging van De Stijl. Bovendien maakte de persoon Anthony Kok mij nieuwsgierig: hij hield, net als ik, van pianospelen, schreef gedichten en had een grote belangstelling voor filosofie. In mijn essay heb ik geprobeerd Anthony Kok in het bredere verband te plaatsen van de culturele en maatschappelijke omgeving waarin hij leefde.”
– In 2017 vond in Tilburg de première plaats van ‘Attaca’, een muziekstuk voor de beiaard, geschreven door jou naar aanleiding van het 30-jarig jubileum van de beiaardier Carl Van Eyndhoven. Was dat je eerste werk dat je voor de beiaard schreef? En was Carl enthousiast over je stuk?
“Attaca was niet mijn eerste stuk voor beiaard. In de vorige eeuw heeft Carl mijn eerste stuk voor de beiaard gespeeld in het kader van een project van Brabantse componisten. Over mijn muziek voor de beiaard in het algemeen, is Carl niet ontevreden, geloof ik.”
– Je schreef dit jaar al meerdere keren composities voor de beiaardautomaat. Een daarvan kreeg als titel WRAP mee. In een kort interview met deze site vertelde je dat je je muziek voor de automaat ziet als een soort eetbaar pannenkoekje. Heeft je nieuwste werk voor de automaat, onder de titel Reserved 3, ook weer iets smakelijks meegekregen qua compositie?
“Over muziek als smakelijke hapjes denk ik hooguit in ironische termen. Boeiende muziek heeft in mijn ogen meestal inspanning, intensieve voorbereiding, tijd en moeite nodig. Dit ontgaat politici, die kunstenaars onterecht voor ‘subsidieslurpers’ uitmaken. Evenals voor de handgespeelde beiaard wil ik ook voor de beiaardautomaat boeiende en muzikale muziek schrijven. Het verschil tussen automatisch- en handspel is, qua restricties en mogelijkheden, een bijzondere uitdaging voor mij als componist, terwijl voor allebei geldt dat de resonantie-ruimte letterlijk en in sociaal opzicht een geheel andere is dan die van een concertzaal. De composities Reserved 1, 2 en 3 schreef ik als ‘invalkracht’ bij het componistenproject van de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard als er voor een specifieke maand nog geen muziek voor de beiaardautomaat beschikbaar was.”
– Wat is volgens jou zo typerend aan de klank van de beiaard?
“Van oorsprong is de klank van de beiaard voor mij verbonden met een tamelijk anoniem stadsgeluid: het typische klokkengeluid, dat hoorde bij het erfgoed van een stad. Wil de beiaard levend blijven als erfgoed, dan zal ie uit de anonimiteit moeten worden gehaald.”
– Hoe wil je dat voor elkaar krijgen?
“Dat kan op allerlei manieren. Een van die manieren is om de beiaard te promoten als zelfstandig en volwaardig concerterend muziekinstrument, zie bijvoorbeeld het werk van de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard. Een andere manier is het multifunctioneel gebruik ten dienste van de Tilburgse bevolking, van stedelijke en andere, buitenmuzikale gebeurtenissen, kortom, als ‘volksinstrument’. Pikant vind ik zelf de verhouding tussen deze twee. De beiaard is er immers voor iedereen. En dat is misschien ook zijn mogelijke zwakte in een individualistische cultuur als de onze, want alles wat in onze samenleving van waarde is voor iedereen, is mijn inziens tanende.”
– Is het belangrijk dat er in Nederland een professionele opleiding tot beiaardier blijft bestaan? Of denk je dat de belangstelling onder de jeugd hiervoor sterk dalende is en dat de opleiding uiteindelijk verdwijnt?
“Voor mij is de beiaard een belangrijk verbindend element in onze stad. Om te zorgen dat dit ook voor de toekomst geldt, hebben we op de eerste plaats een uitstekend spelende, professioneel opgeleide en verantwoordelijke beiaardier nodig, die – horribile dictu – nooit vervangen kan en mag worden door een automaat. Iemand als Carl Van Eyndhoven dus.”
Evert van Merode (1980) heeft wel wat studies en opleidingen op zijn naam staan. Zo studeerde hij piano aan het Fontys Conservatorium Tilburg en cultuurwetenschappen aan de Universiteit van Tilburg en volgde hij in Amsterdam lessen in compositieleer. Als kerkmusicus is hij actief in de Dominicusgemeente te Amsterdam. Tevens is hij dirigent van twee profane koren: in Utrecht bij het Gemengd Koor Nootabene en in Tilburg bij het Kleinkoor XingNu.
Van Merode geldt zonder twijfel als een van de meest actieve kerkmusici die Nederland rijk is. Piano en orgel spelen in kleine kerkgemeenschappen, een koor dirigeren, componeren voor grote koren en kleine amateurkoren: het kwam allemaal al eens op zijn pad. De afgelopen jaren componeerde hij voornamelijk werk voor koren, waaronder liturgische muziek. Ook schreef hij kamermuziek voor verschillende gezelschappen. Naast zijn activiteiten als dirigent en begeleider werd hij ook regelmatig gevraagd om solisten te begeleiden.
In een interview met deze site zegt hij over zijn werk als componist: “Misschien schrijf ik wel het liefst voor piano, omdat ik achter de piano al improviserend begin met het componeerproces. Maar het hangt uiteindelijk helemaal af van het doel van of de opdracht voor het stuk. Ik vind het heel leuk om werken voor koor te schrijven – niet in de laatste plaats omdat er koren zijn die het willen zingen.”
In het muzikale bestaan van Van Merode speelt ook de Stichting Muziek-Nu een belangrijke rol. De projecten van de stichting, die hij samen met een collega-musicus oprichtte, laten zien hoe kerkmuziek op een aantrekkelijke en hedendaagse manier is te presenteren. Een voorbeeld daarvan waren de zogenaamde Droomconcerten die de stichting organiseerde voor het ten gehore brengen van nieuwe muziek op een speelse en fantasievolle wijze. Het doel daarbij is vooral om de gangbare concertpraktijk op zijn kop te zetten.
“Sommige muziekstukken waren geïnspireerd door poëzie en hadden ‘dromen’ als rode draad. Niet alleen muziek had dus een plaats binnen de concerten, maar ook andere kunstvormen, zoals beeldende kunst, literatuur en theater”, zegt Van Merode. Eind 2018 bracht de stichting de CD ‘Dromen op Muziek’ uit. Diverse Nederlandse en Vlaamse componisten, waaronder Van Merode zelf, schreven er muziekstukken voor speciaal bedoeld voor piano, viool en cello. Dat alles onder het motto: muziek is er om gehoord en beleefd te worden.
– Hoe oud was je toen je wist: ik word muzikant? En, bespeelde je toen al een instrument. Kom je verder ook uit een muzikale familie?
“Als kind wist ik al vrij vroeg dat ik piano wilde spelen – en geen ander instrument. Toch ben ik relatief laat met pianolessen begonnen, zo rond mijn 10e jaar. Muziek maken werd thuis enorm gestimuleerd. Dat heeft me zeker geholpen om enthousiast te blijven voor ‘de muziek’. Daarnaast speelde kerkmuziek ook een grote rol – ik kreeg een goede reden om muziek te maken, onder andere als begeleider bij kerkkoren. Een betere leerschool is voor een musicus niet denkbaar naar mijn idee. Ik heb geleerd om te improviseren, te componeren, te dirigeren en te zingen. Dat alles vanuit een zekere muzikale intuïtie. Ik ben overigens ook pas tamelijk laat aan het conservatorium gaan studeren. Na mijn middelbare schooltijd was ik al begonnen aan een studie Cultuurwetenschappen.”
– Je studeerde piano aan het Fontys Conservatorium Tilburg en volgde lessen Compositie in Amsterdam. Kon je niet in Tilburg terecht voor de opleiding Compositie?
“In Tilburg heb ik zowel piano als Compositie gestudeerd aan het Fontys Conservatorium. Na een jaar ging mijn Compositie-docent Willem Jeths over naar Amsterdam. Ik ben hem toen gevolgd en heb een aantal jaren privé-les bij hem gevolgd.”
– Heb je aan je studie Cultuurwetenschappen nog iets gehad voor wat betreft je muzikale carrière?
“Dat was een waardevolle opleiding vanwege de ontwikkeling en verdieping van mijn uiteenlopende interesses voor culturele fenomenen. Achteraf kan ik concluderen dat het een mooie toevoeging was bij mijn muziekstudie.”
– Je speelt orgel en piano binnen een aantal Nederlandse kerkgemeenschappen. Je bent je zelfs een stuk intensiever bezig gaan houden met orgel spelen binnen de kerk. Waarom?
“Orgel speelde ik incidenteel wel eens in de kerk. Pas het afgelopen jaar ben ik serieus werk gaan maken van mijn orgelspel en volg ik lessen aan het conservatorium. Dit heeft direct te maken met het feit dat ik sinds dit jaar als organist en pianist ben aangesteld in de Dominicuskerk in Amsterdam. In Tilburg ben ik sinds afgelopen zomer niet meer actief in de kerkmuziek, het accent heeft zich verschoven naar Amsterdam. Al ben ik in Tilburg nog wel dirigent en begeleider van Kleinkoor XingNu. Verder val ik her en der in bij andere koren.”
– Op internet wordt je vaak aangeduid als kerkmusicus. Zijn kerkmusici nog wel in zwang anno 2019? Het aantal actieve kerken is in elk geval de laatste vijftig jaar sterk afgenomen.
“Kerkgemeenschappen zijn op veel plaatsen in Nederland sterk aan het vergrijzen, en daardoor aan het krimpen – of zelfs aan het verdwijnen. Daarmee staat uiteraard de religieus beleefde, en in kerkelijke context gepraktiseerde. kerkmuziek zwaar onder druk. Kerken sluiten en gemeenschappen ‘verdampen’. Dat is zoals het is – de secularisatie is een feit en zal de komende jaren nog verder doorzetten. Het vak van kerkmusicus is dus niet meer zo vanzelfsprekend – misschien ben ik één van de laatste der Mohikanen, haha. Maar ik prijs me nog steeds gelukkig dat ik in kerkelijke context muziek kan maken. De Dominicus is wat dat betreft een uitstekende plek!”
– Veel kerkgemeenschappen zijn ook in omvang een stuk kleiner geworden. Betekent dit ook dat het daardoor eenvoudiger is geworden om aangenomen te worden als (koor)dirigent?
“Geen idee, maar ik verwacht dat het antwoord ‘ja’ is. Maar ik gun iedere beginnende koordirigent een leerschool ‘in de kerk’.”
– In het kerkje Blauwkapel in Utrecht was je ooit tijdens een concert dirigent én pianist tegelijk. Hoe ging dat?
“Dat gebeurt met enige regelmaat. Hoe het ging? Dat zou je beter aan het publiek kunnen vragen, haha.”
– Behalve composities voor koren staan tussen je composities ook werken voor strijkorkest, harp, viool en orgel. Voor welk instrument componeer je het liefst nieuw werk en waarom?
“Misschien schrijf ik wel het liefst voor piano, omdat ik achter de piano al improviserend begin met het componeerproces. Maar het hangt uiteindelijk helemaal af van het doel van of de opdracht voor het stuk. Ik vind het heel leuk om werken voor koor te schrijven – niet in de laatste plaats omdat er koren zijn die het willen zingen. Een pragmatische overweging dus. Maar uiteindelijk is iedere denkbare bezetting een grote ontdekkingstocht.”
– Een van de composities op je site, die voor twee stemmen en piano, heeft als titel ‘Phones’. Dat is wel een hele aparte titel. Hoe kwam je daarop? En had je compositie ook iets met telefoons te maken?
“Nee, dit stuk heeft helemaal niets met telefoons te maken. Het gedicht ‘Phones’ is van de Griekse dichter Kavafis en betekent zoveel als ‘stemmen’. Het gaat over stemmen van dierbare gestorvenen of mensen die we niet meer kunnen ontmoeten – hun stemmen, die klinken als muziek in onze oren, raken we maar niet kwijt uit onze gedachten en dromen.”
– De afgelopen jaren componeerde je voornamelijk koorwerken. Je schreef daarvoor verschillende liturgische werken. Zijn muziekstukken voor koren tegenwoordig veel anders dan die van, laten we zeggen, een eeuw geleden?
“Misschien kun je zeggen dat we op dit moment in artistieke zin in een zeer eclectische tijd leven – de naweeën van het postmodernisme, zo je wilt. Uiteraard brengt iedere tijd zijn eigen muziek voort, en iedere componist probeert zijn of haar eigen taal of geluid te ontwikkelen. Maar er wordt heden te dage stilistisch veel ‘overgenomen’ uit andere stijlperioden. En toch probeert iedere componist zijn eigen taal en/of geluid te ontwikkelen. Dat heeft zich door de jaren heen ontwikkeld – er was geen moment waarop ik ‘het licht’ zag.”
– Op Spotify vond ik vier composities van jou voor een koor. Twee daarvan duren niet langer dan 1,5 minuut. Maak je graag hele korte composities?
“Ja, ik heb een grote voorkeur voor aforistische stukken. ‘De grote vorm’ heeft me nooit zo gelegen – al hoop ik nog steeds een keer te beginnen aan iets als een Requiem. Ik heb ooit eerder een Stabat Mater geschreven. Ja, religieuze thema’s blijven me inspireren. Maar ook gedichten van Rawie, Rimbaud of Marsman. Composities gebaseerd op teksten van voornoemde dichters zijn doorgaans ook redelijk kort.”
– Je bent ook één van de oprichters van de Stichting Muziek Nu. Wat is dat precies voor een stichting?
“Deze stichting heb ik samen met mede-musicus Arjan van Baest opgericht. De stichting beoogt het organiseren van concerten waarbij diverse kunst-uitingen, waaronder beeldende kunst, literatuur, theater en muziek, op een toegankelijke manier samenkomen en er steeds gezocht wordt naar verrassende, contrasterende motieven. Het afgelopen jaar stond in het teken van de productie van een CD. De zogenaamde Droomconcerten waren eenmalig en bedoeld om de CD ‘Dromen op muziek’ te presenteren aan het publiek. Dit jaar geven we op zondag 22 december in de kapel van Mariëngaarde in Tilburg-West een kerstconcert rond het thema ‘De Pastorale’. Samen met het hedendaagse muziekgezelschap CoMa en een projectkoor proberen we met een kritische blik naar het herderlijk tafereel rond de kerststal te kijken. Arjan en ik hebben nieuwe stukken geschreven rond dit thema en gewezen museumdirecteur Frans Ellenbroek is spreekstalmeester van dienst. Het belooft weer een verrassend uurtje te worden. Wees welkom!”
– Is een Droomconcert het hedendaagse muzikale equivalent van de viering van de heilige mis?
“Nee, totaal niet – alhoewel er over het algemeen wel dramatisch of theatrale parallellen te vinden zijn tussen een seculier concert en religieuze liturgie. Het gaat dan om de vorm waarin de inhoud gepresenteerd wordt – op een betekenisvolle en overtuigende wijze. Misschien gaat het allemaal wel om de ‘levendige wijze’ van presenteren of beleven.”
– Op je site staan dertien composities van jouw hand. Je laatste compositie dateert uit 2015. Ben je niet meer zo actief als componist of worden latere composities nog niet vermeld?
“Uiteraard heb ik meer muziek geschreven dan die stukken die op mijn website vermeld staan. Vanwege de gelukkige omstandigheid dat ik vader ben geworden van een zoon van inmiddels een jaar oud moet ik bekennen dat de productie van nieuwe stukken tot een minimum beperkt is gebleven het afgelopen jaar. Maar mijn website is ook wel enigszins verouderd. Ach ja, zo gaan die dingen… Ik houd het niet voldoende bij. Op de CD ‘Dromen op Muziek’ staat overigens het meest recente stuk van mijn hand, een werk voor cello en piano. De CD is nog altijd op internet te bestellen via de website van de Stichting Muziek Nu.”
– Door de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard is je gevraagd om voor de maand december korte uurstukken te componeren. Is het ook de eerste keer dat je werken voor een beiaardautomaat hebt gecomponeerd?
“Dit is de eerste keer, ja.”
– Hoe anders is het om een compositie voor de beiaardautomaat te schrijven in vergelijking met andere instrumenten?
“Ieder instrument heeft zijn eigen karakteristieken uiteraard. Nu heb ik me laten vertellen dat het aan te bevelen is om voor de beiaard noten te schrijven die op de piano helder klinken met het rechterpedaal ingedrukt – zodat alles door elkaar klinkt. Dat heb ik dus maar geprobeerd.”
– Ben je tevreden met hoe de composities voor de automaat zijn geworden en hebben ze ook een titel gekregen?
“Ik heb de set van korte stukjes ‘Klanken voor Kai’ genoemd. De drie letters van mijn zoon Kai zijn in muzieknoten te noteren als D-A-B. Dit motief heb ik in alle drie de stukjes op vrije wijze verwerkt. Ik hoop dat de stukken door de automaat transparant genoeg klinken.”
– Heb je je uurstukken al gehoord op de beiaardautomaat, zo ja, hoe was dat?
“Nee, ik heb ze helaas nog niet gehoord.”
– Wat is er volgens jou zo typerend aan de klank van de beiaard of beiaardautomaat?
“Ik ben dol op het geluid van klokken – zowel het ‘beieren’ van kerkklokken als het vertrouwde stadsgeluid van de beiaard in diverse stadscentra. Het heeft een nostalgische component, ik zal het geluid missen wanneer het niet meer op gezette tijden klinkt. Persoonlijk zal ik niet een uur lang naar beiaardmuziek, hoe mooi vertolkt ook, gaan zitten of staan luisteren. Voor mij is het beiaardgeluid een omgevingsfactor en een onmiskenbaar onderdeel van het stadsgeluid. De stad zwijgt niet wanneer de beiaard klinkt of speelt – het stadsgewoel krijgt een ‘sonore glans’ op het moment dat de klokken klinken.”
– Hoe zie jij de toekomst van de (handbespeelde) beiaard? Zal het instrument over tien jaar nog te horen zijn in Nederland?
“Ik mag het hopen! Laten we de positie van stadsbeiaardier ook vooral niet opgeven. De automaat is een prima surrogaat voor de beiaardier op momenten dat die niet ‘live’ speelt. Laten we verder niet vergeten dat juist een beiaardier van ‘vleesch en bloet’ de uitgelezen ambassadeur van de beiaard is. Zijn of haar kennis en kunde moet in ere en in stand gehouden worden. Niet in de laatste plaats om ook nieuwe muziek tot klinken te brengen en variatie en diversiteit in stijlen te waarborgen.”
Recensenten vergeleken het werk van de Tilburgse gitarist en componist Frank Crijns (1960) met dat van muzikale grootheden als Brian Eno en Frank Zappa. Vooral over de vergelijking met de laatste, de man met dezelfde voornaam, valt veel te zeggen. Crijns zelf is er in elk geval zeer vereerd mee. Net als wijlen Zappa is Crijns een opvallend eigenzinnige muzikant en componist die dankzij de freejazz-invloeden van Zappa voortdurend aan het experimenteren en improviseren is. Over zijn muziek zei de Tilburger ooit in een interview: “Het gaat bij mij altijd om ritme, gelaagdheid en pulse. Ik hou namelijk van actie.”
Als muzikant en componist werkte hij samen met muzikanten als Fred Frith, Elliott Sharp, Tim Hodgkinson, Pavel Fajt en de Tilburgse muzikant Jacq Palinckx. Componeren doet hij al sinds 1985, het jaar waarin hij nog op de muziekschool in Tilburg zat in het compositieklasje van muziekdocent Henk Stoop. In hetzelfde klasje zaten ook andere Tilburgse componisten in opleiding, waaronder Jacq Palinckx, Frans Kerkhofs en Fons Mommers. Na de muziekschool ging hij naar het conservatorium, niet in Tilburg, maar in Rotterdam, alwaar het muziekonderwijs beter aansloot bij zijn achtergrond van free-jazz en natuurlijk Frank Zappa.
Samen met Dirk Bruinsma richtte hij de groep Blast op, waarmee hij meerdere albums opnam in verschillende bezettingen. Als componist werkte hij voor groepen als het Attacca slagwerkensemble, het Nederlands Balletorkest, het Trio Nu, het Quasar en Koh-I-Noor saxofoonkwartetten, het Fluittrio Tegenwind en vele anderen. Bekendheid kreeg hij bovendien als componist van hedendaagse nieuwe muziek en geïmproviseerde muziek. In 2015 bracht Crijns de door recensenten veelbesproken cd ‘[B]One’ uit, een plaat met voor ensembles en solisten gecomponeerde nummers. Op zijn cv staan verder ook opvallende klankvelden. Eentje daarvan, het tien jaar geleden gecomponeerde ‘Shade of Impulse’, maakte hij bij foto’s van dode dieren die te zien waren in de tentoonstelling ‘Dressed (Un) dressed’ van kunstenares Tineke Schuurmans.
Zijn oeuvre bestaat inmiddels uit circa tachtig composities. Componeren betekent voor Crijns tegenwoordig vooral zichzelf opsluiten. In een interview zei hij hierover: “Ik moet me als het ware onder een kaasstolp plaatsen. Wát ik ga schrijven hangt van de latere uitvoerders af en ook waardoor ik ben geïnspireerd. Componeren is voor mij zestig procent weggooien. Het is of niet goed genoeg of niet interessant genoeg.”
– Kun je meer vertellen over je achtergrond? Waar ben je geboren, wanneer en waarom heb je besloten om muzikant te worden? En kom je uit een muzikale familie?
“Ik ben geboren in Sint Pieters Woluwe, een randgemeente van Brussel, in een non-muzikale familie. Mijn ouders waren vooral geïnteresseerd in sport en boeken. De interesse in muziek is vooral door vrienden gekomen. Zo rond mijn 24ste besloot ik fulltime voor de muziek te kiezen en als hoofdvak Compositie te gaan studeren aan het Rotterdams Conservatorium.”
– Je staat bekend als gitarist. Wat maakt een gitaar voor jou je favoriete instrument? En heb je ook op andere instrumenten gespeeld?
“Mede door invloed van mijn muzikale vrienden kwam ik rond mijn veertiende jaar in aanraking met de gitaar. Op die leeftijd maakte dat een diepe indruk op mij, zeker ook door de gitaristen die toen bekend of beroemd waren, bijvoorbeeld de Cubaanse gitarist Leo Brouwer, die zich vaak sterk maakte voor hedendaagse muziek voor gitaar, maar ook buitenlandse muzikanten als Jimmy Page en J. McLaughlin. Door hen ben ik gitaar gaan spelen. Naast gitaar speel ik ook basgitaar en wat piano.”
– Je bent ook improvisatiemuzikant en componist. Zijn optredens van jou ook altijd een mengelmoes van improvisaties en eigen composities?
“Als ik optreed als gitarist speelt improvisatie altijd wel een rol, maar het hangt van de context af in welke mate en de eventuele ruimte die er voor is. Improvisatie speelt in mijn gecomponeerde werken voor derden echter geen rol.”
– Eén van je langste muziekprojecten, zoniet de langste, is Blast. Van deze band, die optrad als 4tet, 6tet, 8tet en als trio, verschenen sinds 1992 zeven platen. Leden van deze band zijn tijdens optredens ook zelf dirigent, lees ik op je site. Wat moet ik me daarbij voorstellen?
“Op mijn site staat dat goed beschreven. Letterlijk staat daarop: we werken aan de ontwikkeling van nieuwe manieren van noteren en een manier van spelen waarbij de tijd met uiterste flexibiliteit wordt gebruikt en de spelers tegelijkertijd dirigent zijn. In de scores maken we gebruik van notatietechnieken, zoals noten op papier, polymetrie en een vrije keuze van parameters. Met het gebruik van samples en elektronica wordt een coherent geluid gecreëerd waarbij de overgangen worden geïmproviseerd, maar in gecomponeerd materiaal nauwelijks zijn op te merken. Hierdoor wordt de dynamiek breder en de spanning tussen abstracte en tonale muziek meer benadrukt. Omdat ik me altijd richt op het uitbreiden van de mogelijkheden, vernieuwt de muziek zichzelf voortdurend en klinkt geen enkel stuk twee keer hetzelfde.”
– Onder muziekkenners sta je vooral bekend als de gitarist van het guerrillarocktrio Betonfraktion, een band die het publiek met felle dissonante klankreeksen bestookt. Is jouw muziek door de jaren heen ook het beste zo te omschrijven: guerillarock? Of doe ik je werk hiermee tekort?
“De term guerrillarock is alleen van toepassing op het trio Betonfraktion, waarin ik speel. De Tilburgse poptempel Paradox omschreef de muziek als een licht ontvlambare cocktail van deels gestructureerde, deels geïmproviseerde energie. De muziek is luid, solide en gedreven. Mijn andere muziekstijlen of teksten staan daar behoorlijk ver vanaf. Stijlen of soorten muziek die je in mijn werk terugvindt zijn free-jazz, natural ambient, klankvelden en improvisaties voor gitaren.”
– Je meest recente cd, getiteld (B)One, is gevuld met eigen composities uit de afgelopen twintig jaar. De composities zijn geschreven voor ensembles en solisten. Volgens recensenten is het een unieke plaat door de ‘hoekige muziek met een stevige rocksmaak die overtuigt in z’n kracht, energie en dynamiek’. Zie jij dit album ook als de beste kennismaking met het werk van Frank Crijns?
“Ja, zeker wat betreft mijn hedendaags gecomponeerde werken. Overigens is ook hier de ‘rocksmaak’ alleen terug te vinden in één werk getiteld ‘Prospulsion’, dat ik schreef voor het Combustion Chamber ensemble.”
– Naar aanleiding van dit album trok de VPRO zelfs een vergelijking tussen jouw muziek en die van Brian Eno en Frank Zappa vanwege de ‘free-jazz’-invloeden en zeer woelige nummers op de plaat. Was je daar vereerd mee?
“Zeker. Hun invloed is hier en daar zeker aanwezig, maar er zijn nog veel meer inspirerende voorbeelden voor de bovengenoemde muziekhelden, zoals avantgardisten als Luciano Berio, Harrison Birtwistle, John Zorn, Wolfgang Rihm, Captain Beefheart, György Ligeti, B.A. Zimmerman en nog vele anderen…”
– Op (B)One zijn veel muzikale invloeden te horen. Niet alleen van jazz maar ook van Indiase muziek, bigband, ambient en klanken uit de hoek van Nederlandse grootmeesters als Louis Andriessen en Reinbert de Leeuw. Is er ook muziek waar je helemaal niets mee hebt?
“Ja, ik heb helemaal niets met schlagermuziek of UB 40.”
– De titel van het album (B)One heeft ook een dubbele betekenis, klopt dat?
“Er zitten inderdaad meerdere betekenissen in de titel, zoals bot, been en graad. B1 is ook een noot, de B van het contra-octaaf. Daarnaast is de B de open vijfde snaar op een gitaar.”
– Je schreef composities voor veel verschillende instrumenten: gitaar uiteraard, maar ook piano, clavecimbel, clarinet, viool, fagot en saxofoon. Wat was nou qua combinatie van instrumenten de grootste uitdaging?
“Voor mij was dat de combinatie van cimbalom, alt-sax, bariton-sax, trompet, elektrische gitaar, basgitaar, percussie, vibrafoon, marimba, cello en viool. Het was de instrumentatie van de cd ‘A Sophisticated Face’, waarop we speelden in een octet-bezetting.”
– In je meest recente werk zie ik veel composities voor elektrische gitaar, samplers en andere elektronica. Heb je de akoestische instrumenten tijdelijk afgezworen?
“Nee, zeker niet. Het is voor nu een tijdelijke praktische benadering wat betreft speel- en organisatorische mogelijkheden.”
– In totaal heb je al ruim tachtig composities op je naam staan. Een muziekdocent zei ooit tegen je: ‘Je moet als componist vooral weten wat je niet wilt’. Heeft deze man ook een betere componist van je gemaakt?
“Jazeker. Hier bedoelde hij mee dat in een compositieproces je je materiaal moet afbakenen of laten uitkristalliseren, zodat je je eigen muziektaal ontplooit.”
– De geldstromen richting Brabantse componisten en muzikanten zijn niet altijd enorm geweest. In een interview op internet las ik dat je jarenlang wel als componist een inkomstenbron had, maar niet als gitarist. Dat was in 2015. Hoe is dat nu?
“Sinds de grove bezuinigingen op cultuur van 2011-2012 door Halbe Zijlstra zijn veel ensembles verdwenen en de compositie-opdrachten verminderd. Echt rooskleurig is de situatie niet.”
– Is het gegeven dat een beiaard een instrument is dat te horen is in de openbare ruimte van invloed geweest op het componeren van je vrije werk voor de beiaardautomaat? Of heb je daar niet specifiek aan gedacht?
“Niet echt, hoewel de titel ‘Flock’ er indirect wel naar verwijst. Flock betekent kudde, zwerm of gemeente. In deze titel zijn de uitwaaierende klanken in de compositie en de signaal- cq oproepfunctie vanuit een kerktoren mooi gecombineerd.”
– Was dit de eerste keer dat je vrij werk voor de beiaardautomaat componeerde?
“Wel voor de automaat. Ik was echter bekend met de klank van de beiaard, want ik had al eerder werk geschreven voor de beiaard. In 1996 heb ik namelijk het stuk ‘Deux regards sur un rituel’ geschreven, wat toen enkele keren door stadsbeiaardier Carl Van Eyndhoven op de beiaard is uitgevoerd.”
– Waarin schuilt volgens jou het specifieke of eigene van een beiaard?
“Het zich verplaatsen van de klank. Maar ook de associatie met kerktorens natuurlijk.”
– Denk je dat handbespeelde beiaards ooit geheel vervangen gaan worden door beiaardautomaten?
“Daar is wel een redelijke kans op, al hoop ik het niet voor de beiaardiers.”
Ze is een gevierd zangeres met een fluwelen stem en een buitengewoon gevoel voor jazz. Sanne Rambags (1994), geboren te Goirle, groeide op in een muzikaal gezin, waar muziek klonk van grote Amerikaanse sterren die mede de basis legden voor Sannes improvisatietalent, haar muzikaliteit en de behoefte aan subtiele stiltes daarin. In haar bio op internet stelt de zangeres en componiste dat ze haar luisteraars wil ‘bewegen’ op haar eigen weloverwogen en zeer persoonlijke manier. Ze gebruikt haar stem om haar diepste gevoelens vrij te uiten, zonder grenzen, in interactie met haar collega-muzikanten, lezen we in de bio.
Rambags deed er ook alles aan om haar droom om zangeres te worden te kunnen verwezenlijken. Ze nam initiatieven en risico’s en leerde van ervaren en inspirerende muzikanten. Door zichzelf bloot te geven, werd ze bijvoorbeeld gezien door Martin Fondse, de dirigent en artistiek directeur van het Nationaal Jeugd Jazz Orkest van Nederland. Ondertussen voltooide ze in 2017 in Tilburg een Bachelor of Music in Jazz Studies (richting: Vocal Performance) aan de Academy of Music and Performing Arts (AMPA). Het was ook tijdens haar studie dat ze de muziek van zangeres Susanne Abbuehl ontdekte onder wie ze zou studeren in Luzern. De zangeres won verder al een belangrijke prijs, de Edison Jazz/World, die ze eerder dit jaar in ontvangst mocht nemen. Die prijs kreeg ze voor het album Listen To The Sound Of The Forest, dat ze maakte samen met pianist Sjoerd van Eijck en trompettist Koen Smits onder de naam Mudita.
Inmiddels maakte Rambags drie tijdloze albums, met het prijswinnende album als de opvallendste en meest betoverende plaat, die volgens de deskundigen ver buiten de grenzen van het veilige muzieklandschap treedt. De plaat is vooral ook een hommage aan de natuur. In een interview met deze site zegt ze over één van haar grote inspiratiebronnen. “De natuur is onbevooroordeeld. Ik kan daar zijn wie ik ben, daar is het goed. Het is natuurlijk altijd al goed en ik kan altijd zijn wie ik ben, maar in de stad, tussen de mensen, vind ik dat moeilijker. De natuur is stil, ze kan luisteren, ze kan troosten en ze waarborgt de mooiste schatten.”
De voorslagen die ze voor de maand november bedacht voor de Tilburgse beiaardautomaat, klinken helaas ver van de natuur, sterker: ze klinken midden in de stad. Voor Rambags betekende dat juist een uitdaging. “Ik zag deze compositie-opdracht als een kans om een groter publiek een positieve intentie te laten horen via muziek. Zo heb ik drie stukken geschreven: ‘Geloof (in) Jezelf’, ‘Ik ben, ik ben, ik ben bijzonder’ en ‘Luister naar je hart, volg de innerlijke stem’. Als de klokken luiden dan hoor je indirect deze krachtige affirmaties. Misschien voelen mensen ze zelfs wel”, aldus Rambags.
– Kun je iets vertellen over je achtergrond? Wanneer en waarom heb je besloten om zangeres te worden en kom je uit een muzikale familie?
“Ik ben opgegroeid in een muzikaal gezin en grootgebracht met de muziek van Pat Metheny, Jan Garbarek, Joni Mitchell en vele anderen. Er werd veel jazzmuziek geluisterd thuis. Dit heeft veel invloed gehad op mijn latere keuze in het maken van de muziek die ik nu maak: verstild, experimenteel, geïmproviseerd. Toen ik nog heel jong was zong ik al met deze muziek mee, met instrumentalisten, ik zong de solo’s. Zo heb ik op jonge leeftijd al geleerd om mijn stem als instrument te gebruiken.”
– Je noemt jezelf zangeres, componiste en improvisator. Wat doe je precies als improvisator?
“Letterlijk, vrij improviseren. In het moment voelen wat er zich aandient en die ideeën verklanken met mijn stem. Er spelen veel factoren mee tijdens het improviseren. De plek, de musici, het publiek: ze zijn allemaal van belang voor de improvisatie en voor het creëren van een stuk muziek dat er nog nooit is geweest en ook nooit meer op die manier zal terugkomen.”
– Jij ziet muziek maken als een soort noodzaak, zeg je in een interview op YouTube. Dat wat diep in je zit moet eruit gehaald worden. Verlies je met zo’n streven niet een beetje het spontane plezier in het maken van muziek als er zo’n drang in je zit om jezelf te uiten?
“Die diepe noodzaak, de drang om het diepste van mijzelf te voelen en naar buiten te laten en te delen, is het grootste geluk wat er is. Het is magie. Ik ben op zo’n moment in een diepe verbinding met mijzelf en alle andere aanwezigen. Die verbinding is heel bijzonder, want we zijn allemaal gelijk op dat moment. Dat wat diep in je zit moet eruit gehaald worden. Het klinkt zo inderdaad vrij dwangmatig, maar ik bedoel het juist als iets heel fijns: datgene wat diep in mij zit mag ik tijdens een concert of het schrijven van een compositie delen. Die noodzaak die ik daarbij voel is de intensiteit waarmee ik dan musiceer. Dat zorgt er weer voor dat de diepe verbinding kan ontstaan en alles om mij heen kan verdwijnen.”
– De muziek die je maakt wordt door muziekkenners en jezelf omschreven als ‘droomachtig’. Vind je dat ook de beste omschrijving van je werk?
“Ik zou eigenlijk niet zo goed weten hoe ik mijn eigen muziek zou moeten omschrijven. Droomachtig is één element. Je wordt door de muziek uitgenodigd om een soort reis te maken, alles los te laten en te sluimeren met jezelf en met elkaar. Om dus naar binnen te keren.”
– Hoe ben je eigenlijk in de wereld van de jazz-muziek terechtgekomen?
“Door mijn ouders. Door het luisteren naar hun muziek van jongs af en aan. Later natuurlijk door het volgen van een studie aan het conservatorium. Via die weg bouw je aan een netwerk en leer je veel musici en podia of festivals kennen.”
– Je bent ook componiste. Zitten er in jouw composities ook vaak jazz-achtige invloeden?
“Totaal niet. Ik zou mijn eigen muziek niet eens meer ‘jazz’ willen noemen. Het enige element uit de jazz dat hoorbaar is in mijn composities is de improvisatie. Mijn composities zijn niet gegrond op theoretische kennis uit de jazz. Ik verklank wat ik voel, ik schrijf heel intuïtief. De scholing die ik heb gehad op het conservatorium zorgt dat ik datgene dan ook kan noteren en delen met anderen.”
– Denk je dat je ook in de jazz-muziek was beland als je niet in Tilburg was opgeleid? Tilburg is wel een beetje dé Nederlandse jazz-stad.
“Zeker! Maar dit ligt bij jezelf, niet in een stad. Tilburg heeft een bloeiende jazz-scene met Paradox als tempel voor de muziek. Paradox voelt als mijn ‘tweede thuis’. Ik ben er al zeven jaar vrijwilliger. Ik heb er veel kansen gekregen om me muzikaal te ontwikkelen en nieuwe muziek te ontdekken. Maar jazz is overal, muziek is overal. Ik denk niet dat het uitmaakt waar je vandaan komt, waar je woont of waar je hebt gestudeerd. Het is maar net hoe je er zelf naar op zoek bent gegaan, welke keuzes je hebt gemaakt en wat je er zelf hebt uitgehaald.”
– Met het album Listen To The Sound Of The Forest won je een Edison. Het album is een hommage aan de natuur en mystiek van het hoge noorden. Welke speciale band heb je met de natuur? En, wat heb je met het hoge noorden?
“De natuur is onbevooroordeeld. Ik kan daar zijn wie ik ben, daar is het goed. Het is natuurlijk altijd al goed en ik kan altijd zijn wie ik ben, maar in de stad, tussen de mensen, vind ik dat moeilijker. De natuur is stil, ze kan luisteren, ze kan troosten, ze waarborgt de mooiste schatten, ze is puur en oprecht, ze nodigt mij uit om ook te ‘zijn’. Noorwegen voelt als mijn thuis. Al sinds mijn babyjaren ga ik er elk jaar op vakantie, eerst met mijn ouders, nu alleen met mijn vriend. En sinds een paar jaar mag ik er ook naartoe voor de muziek. De stilte en sereniteit is heel bijzonder daar. Als ik naar de Fjorden kijk of boven op de bergen naar het nevelige berglandschap, het uitzicht, dan voelt het alsof ik daar mezelf zie. Ik ben daar, net als in het maken van muziek, helemaal verbonden met mezelf.”
– Voor je muziek heb je je ook laten inspireren door het werk de Noorse schilder Edvard Munch. Is dat niet heel erg lastig om schilderijen te vertalen naar muziek?
“Het vertalen van de schilderijen naar muziek is één van mijn manieren van componeren. Ik heb een lichte vorm van synesthesie. Dat betekent dat ik bij getallen en letters kleuren zie. Ik zie ze bij woorden, maanden en bepaalde situaties. Ze hebben kleuren en een bepaalde sterke sfeer. Wat ik met die schilderijen heb gedaan, is de kleuren vertalen naar de noten. Zo is blauw bijvoorbeeld A of Ab en groen F. Zo dient het als een soort opzet om een nieuw stuk te schrijven.”
– Je treedt op over de hele wereld. Wat was volgens jou tot nog toe het ultieme hoogtepunt in je muzikale loopbaan?
“Oei, daar heb ik geen antwoord op. Ieder moment is speciaal in haar eigen manier. Ik heb door de reizen en alle kansen en ervaringen in mijn muzikale loopbaan zoveel al mogen leren. Allereerst over mijzelf, maar ook over muziek en het leven in het algemeen. Ik heb zoveel mooie plekken ontdekt en mensen ontmoet. Dat is voor mij allemaal waardevol.”
– Voor de Tilburgse beiaardautomaat heb je vrij werk gecomponeerd voor de maand november. Ben je tevreden met hoe je compositie is geworden?
“Ja, ik ben tevreden. Ik heb nog nooit zoiets gedaan: driestemmig componeren. En al helemaal niet voor een beiaard. Dat was dus heel bijzonder. Het componeren voelde verder als een ‘gevoelspuzzel’ maken en oplossen. Ik ben de composities op een bepaalde manier gaan schrijven volgens eenzelfde soort uitgangspunt als de kleuren vertalen naar noten: zo heeft elke letter van het alfabet een cijfer: A=1 B=2 C=3, etcetera. Ik ben woorden en zinnen gaan maken en die heb ik omgezet naar noten. In elke compositie ben ik op de C begonnen. De compositie-opdracht zag ik verder als een kans om een groter publiek een positieve intentie te laten horen via muziek. Ik heb uiteindelijk drie composities geschreven: ‘Geloof (in) Jezelf’, ‘Ik ben, ik ben, ik ben bijzonder’ en ‘Luister naar je hart, volg de innerlijke stem’. Als de klokken luiden dan hoor je indirect deze krachtige affirmaties. Misschien voelen mensen ze zelfs wel!”
– Hebben je composities ook een titel gekregen?
“Geen algehele titel, al is het leuk om daar nog over na te denken. Voor nu hebben de drie stukken afzonderlijk van elkaar de bovengenoemde titels.”
– Wat was verder het moeilijkste onderdeel van het componeren voor de beiaardautomaat?
“Het puzzelen van de samenklinkende noten. Maar dat was ook weer het leukste. Als ik het dan had gevonden wat het moest zijn, voelde dat heel bijzonder. Toen ik de composities voor het eerst terughoorde, gespeeld door de beiaardautomaat, hoorde ik wel waar ik nog veel kan leren voor dit instrument. Niet alle harmonieën klinken even mooi of hoe ik ze bedoeld had. Dit in verband met de boventonen en het uitklinken van de noten. Daar zou ik nog meer in kunnen duiken voor een volgende keer.”
– Wanneer ben je tevreden over een eigen compositie?
“Ik ben heel snel tevreden over een compositie. Het kleinste idee is al iets krachtigs op zichzelf en heeft al iets te vertellen. Zolang je het maar met intensiteit speelt. Daarom speel ik een nieuwe compositie heel snel, ook om het meteen al vanaf het begin te laten ontwikkelen. Dat komt ook omdat de composities veel vrijheid hebben en open plekken waar ruimte is voor improvisatie. Als je improviseert is er geen goed of fout. Maar er is vaak wel één ‘criterium’ dat ik heb. Dat klinkt streng, maar de muziek moet kloppen en goed zijn. Ik moet om een eigen stuk kunnen huilen. Alsof het mijzelf heeft geraakt.”
– Heb je voor je compositie voor de Tilburgse beiaardautomaat ook aan jazz-muziek gedacht? Kun je überhaupt een beiaard jazzy laten klinken?
“Daar heb ik niet over nagedacht. Ik zou de beiaard ook niet jazzy willen laten klinken. Ik wil de beiaard laten klinken als de klanken die ik diep van binnen voel en wil delen. Ik wil de beiaardautomaat als Sanne laten klinken.”
– Je bands zijn vaak trio’s, zoals Under the Surface en Mudita. Je werkt ook nog niet onder je eigen naam. Wat ik begrijp is dat je wel muzikanten zoekt die onder jouw naam willen gaan optreden, klopt dat?
“Dat klopt. Op dit moment zit ik nog in mijn onderzoekende fase. Ik ben op zoek naar musici die op álle niveaus matchen met hoe ik mijn muziek wil vertolken. Ik ben op zoek naar de balans tussen Sanne, de zangeres, en Sanne, de instrumentalist. Ik ben net een onderzoek gestart getiteld SONNA, ‘The Resonating Voice’. Ik ga volgend jaar een solo- album maken en uitgeven onder mijn eigen label, SONNA Records, dat ik ook volgend jaar met de release van het album ga oprichten. Met het onderzoek en het solo-album wil ik nog meer de diepte in mezelf verkennen. Waar kan ik bijvoorbeeld nog naar toe met mijn stem en muziek, waar ik nog niet bij kan? Ik wil een stevige basis creëren en mijzelf met mijn stem en muziek totaal doorgronden. Zodat ik vanuit dat gevoel alles aan kan en verschillende projecten en samenwerkingen kan starten, waaronder mijn eigen ensemble. Ik begin al vaag een idee te krijgen hoe dat eruit gaat zien. Geen trio, maar een kwartet. Met een cello, een contrabas en drums.”
Bekijk hier video’s van optredens van Sanne Rambags.
Jazz-recensenten zijn het vrijwel allemaal eens met elkaar als het gaat om jazz-pianist Jeroen van Vliet. Een groot talent, een meester in de nuance: zo wordt de muzikant in een paar woorden getypeerd. Op internet schrijft één van hen: “Na 60 minuten weet je wat de schoonheid van geïmproviseerde muziek betekent”. Op zijn website kondigt Van Vliet intussen een nieuw album aan van één van zijn jazz-ensembles, het Moon Trio. Het is het tweede album van de groep. “Met nieuwe composities, verschillende aanvullende elektronische apparatuur, MOON TRIO 2.0. De stukken zijn zeer specifiek van karakter, er is rust en een relaxte groove en vooral veel ruimte om te ervaren”, zo schrijft hij op zijn website over het nieuwe album.
Wie het CV leest van de in Rosmalen geboren Van Vliet (1965) kan ook alleen maar bewondering hebben voor de man die te horen was op tal van kleine en grote muziekpodia in de hele wereld. In Nederland speelde hij onder meer op het North Sea Jazzfestival, het Oerol Festival en in een groot aantal muziektheaters door het hele land heen. Een hoogtepunt in zijn muzikale carrière was het winnen van de belangrijkste Nederlandse jazz-prijs: de Boy Edgar prijs. Het was niet zijn eerste prijs. Al in 1985 won hij als 19-jarige tijdens het concours van het Middelsee Jazztreffen in Leeuwarden de solistenprijs, zijn allereerste prijs als jazz-muzikant.
In het CV van Van Vliet duiken verder ook namen op van andere grootheden uit de Nederlandse jazz-wereld, zoals altsaxofinist Paul van Kemenade en jazz-trompettist Eric Vloeimans. Het was Van Kemenade die in 1988 de kwaliteit in het spel van Van Vliet ontdekte. Het bezorgde de laatste een plek als pianist in het nieuwe kwintet van Van Kemenade. Voor beiden vormde het bovendien het begin van een langdurige samenwerking.
De Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard is kortom zeer verheugd met het feit dat een groot pianist als Van Vliet aan een leuke opdracht wilde meewerken: het schrijven van vrij werk voor de beiaardautomaat voor in de maand oktober. In een interview met deze website zegt de pianist dat beiaardiers, net als zovele andere culturele en kunstzinnige uitingen, van levensbelang zijn voor het voortbestaan van een evenwichtige samenleving. “Ik vind de aanwezigheid van een beiaard in de stad, en zeker als die regelmatig bespeeld wordt en er nieuwe composities worden uitgevoerd, een geweldige rijkdom”, aldus Van Vliet.
– Kun je meer vertellen over je achtergrond? Kom je bijvoorbeeld uit een muzikale familie?
“Mijn ouders zijn beiden met een creatief beroep gestart, namelijk als etaleur bij een groot kledingbedrijf, en mijn vader heeft zijn hele leven gezongen en kende een groot Gregoriaanse repertoire uit zijn hoofd. Maar zij bespeelden geen instrument. Vreemd genoeg was ik al vanaf mijn zevende jaar geïnteresseerd in pianomuziek en luisterde ik oeverloos naar pianoconcerten van Mozart, Beethoven en Chopin. Op mijn tiende kreeg ik mijn eerste piano-les waarin ik zowel het van blad spelen als het improviseren leerde.”
– Waar heb je gestudeerd of welke muziekopleiding(en) volgde je als muzikant in spe?
“Ik begon op de muziekschool in Goirle, waar ik woonde, met lessen van Willem Kühne. Op mijn achttiende startte ik de klassieke opleiding aan het Brabants Conservatorium bij Theo Bles, en na 2 jaar verruilde ik mijn hoofdvak klassiek piano voor het hoofdvak piano-geïmproviseerde muziek. Na de ‘Docerend Musicus’-opleiding volgde ik bij Bert van den Brink en Jasper van ‘t Hof de ‘Uitvoerend Musicus’-opleiding aan de HKU in Utrecht.”
– Je bent pianist, maar heb je ook altijd pianist willen worden?
“Ik wist na mijn eerste piano-les al dat dat het zou gaan worden en heb nooit een ander beroep voor ogen gehad.”
– Je recentste cd is het duo-album Pluis. Die maakte je samen met (tenor)saxofonist Mete Erker. Als ik de muziek op dit album beluister, word ik daar erg vrolijk van. Is dat ook de bedoeling, dat je muziek een goede vibe opwekt bij de luisteraar?
“Dat is mooi meegenomen! Wat ik beoog, ook samen met Mete, is om oprechte muziek te maken die iets persoonlijks uitdrukt en waar mensen zich mee kunnen verbinden en waar ze zich door laten raken, op wat voor manier dan ook.”
– De cd Pluis heeft ook een speciaal hoesje gemaakt van vilt. Was dat bedoeld om een speciale stemming op te roepen bij de muziek, nog voor het afspelen van de cd?
“Min of meer wel, ja. Het gaat ons om de ervaring, of die nou taktiel of auditief is. Net als geur bijvoorbeeld kan iets tasten misschien iets openzetten. Maar elke interpretatie is uiteraard okay. We willen mensen niet sturen in hun beleving van de muziek.”
– Een krant schreef over je cd dat de muziek zich op de grens bevindt van compositie, improvisatie en kamermuziek. Is dat ook de beste omschrijving?
“Dat past allemaal, maar voor mijzelf zijn de labels niet zo van belang. Waar het mij om gaat is om steeds in het moment te volgen wat zich muzikaal aandient, en de mogelijkheid te hebben dat ook te doen. Composities zijn vastgelegde en bijgeschaafde improvisaties, die als het goed is kunnen dienen als route om ter plekke iets muzikaals uit te drukken.”
– Je eerste solo-cd Who’s Afraid nam je op in de befaamde Rainbow Studio in Oslo. Hoe was het om in die studio te werken en muziek op te nemen?
“Die eerste keer – ik ben er inmiddels vier keer geweest – was dat erg indrukwekkend. De groten der aarde hadden daar met technicus Jan Erik Kongshaug gewerkt en daar kwam ik als broekie van 29 jaar solo piano opnemen. Maar het was een geweldige ervaring die me veel gebracht heeft in termen van presentie en klankbewustzijn.”
– Een andere cd die je onder je eigen naam uitbracht is Wait. Op de cd staat hele sfeervolle, bijna cinematografische muziek die me een beetje doet denken aan het werk van de beroemde pianist en filmcomponist Michael Nyman. Is dat ook één van je idolen?
“Nee, eerlijk gezegd niet. Wat Nyman maakte voor de film ‘The Piano’ is heel treffend en functioneel voor de film. Wat ik met Wait wilde maken, was mijn eigen kleur en kwaliteit die wat mij betreft ook autonoom overeind zou moeten kunnen staan. De muziek van Wait is overigens vaak ook veel abstracter.”
– Je eerste muziekprijzen won je al in 1985. Je was toen twintig jaar. Hoe is het om zo jong al prijzen te winnen?
“Dat geeft moed. En moed kan ik bij tijd en wijle wel gebruiken. Zelfzekerdheid is niet mijn eerste natuur. Dus dat was fijn en het heeft me geholpen om door te zetten.”
– In 2014 kreeg je de belangrijkste Nederlandse jazz-prijs toegekend, de Boy Edgar-prijs. Hoe was het om die prijs te krijgen? En legt zo’n prijs niet veel meer druk op jezelf als muzikant, omdat mensen mogelijk meer van je gaan verwachten?
“Die druk was, naast de verwondering en de blijdschap, een groot obstakel in het begin. Het ontregelde me eerst. De prijs gaf me wel de mogelijkheid om nieuwe projecten te ontwikkelen, zoals Moon Trio, en veel te spelen, zoals met de ‘Zeeland Suite Revisited’ die ik toen net gemaakt had.”
– Je speelde met heel veel mensen/muzikanten samen. Eén van de bekendste muzikanten waarmee je samenwerkte is jazztrompettist Eric Vloeimans. Hoe was het om met hem samen te werken?
“Ik werk nog steeds met hem samen! Dat is een feest, Eric weet supergoed wat hij wil en heeft een ongelooflijk sterke podium-presence. De muziek komt uit z’n tenen en daarmee overtuigt hij. In januari gaan we met Gatecrash, zijn elektrische quartet, weer touren door Nederland.”
– Samen met Herman Coenen maakte je ook een album met Nederlandstalige songs. Je schreef daar ook de composities voor. Wat trekt jou in het maken van Nederlandstalig werk?
“De twee cd’s die met Herman Coenen maakte, ‘Alleen nog maar de zon schilderen’ en ‘Tegen de keer’, bestaan beide uit gesproken proza en poëzie waarbij ik steeds uit de eerste hand heb geïmproviseerd. Ik hou erg van het werk van Herman. Hij neemt je mee naar vaak verstilde plekken en subtiele ervaringen.”
– In de groep Moon Trio speel je niet alleen piano, je verzorgt ook de elektronische effecten. Hoe belangrijk is elektronica in je werk/composities?
“Elektronica is al jaren een intrigerend speelgoed voor mij. Het geeft de mogelijkheid een instrument te verrijken en ‘aan te kleden’. Het kan muzikale sferen en contexten genereren die de akoestische piano juist laat glanzen. Hoewel ik het erg leuk vind om daarmee te werken, is het ook vaak een zoeken naar de balans tussen die twee werelden.”
– In hoeveel muziekgroepen heb je eigenlijk al gespeeld? En speelde je in die groepen altijd op de toetsen?
“Ik kan ze na al die jaren niet meer tellen, het zijn er vele. Ik speelde altijd piano en/of Fendare Rhodes, Würlitzer-piano of synthesizers.”
– Voor de Tilburgse beiaardautomaat heb je de vrije compositie gecomponeerd voor de maand oktober. Ben je tevreden met hoe de compositie is geworden?
“Toch wel, ook dat was natuurlijk zoeken. Ik probeerde me voor te stellen hoe de beiaard in de stad zou klinken, en voor mij is klokgelui iets vertrouwds dat me ook even wakker maakt uit hetgeen ik aan het doen ben. Dat wakker maken wilde ik erin hebben. Ik heb geprobeerd dat te bereiken door middel van ‘reveille-achtige’ klanken die als een soort signalen zouden moeten werken.”
– Heeft de vrije compositie ook een naam gekregen?
“Vanwege bovenstaande heet het nu ‘Signalen’.”
– Biedt het componeren voor een beiaardautomaat je dezelfde vrijheid als componeren voor piano of zijn er bepaalde beperkingen waar je rekening mee moet houden?
“De beperkingen zijn natuurlijk de omvang maar vooral de klank van de klokken: veel samenklanken zijn onhandig en ook sommige modulaties werken niet. Wat wel handig was, aangezien het werk door een beiaardautomaat wordt uitgevoerd, was dat ik geen rekening hoefde te houden met de twee handen van een beiaardier. En ook niet met muzieknotatie. Daardoor had ik meer vrijheid in het schrijven ervan.”
– Hoe zie jij de toekomst van de stadsbeiaardier? Kan hij/zij nog lang mee of denk je dat de ouderwetse beiaardier een uitstervend ras is?
“Het zou geweldig zijn als het in ere wordt gehouden. Ik vind de aanwezigheid van een beiaard in de stad, en zeker als die regelmatig bespeeld wordt en er nieuwe composities worden uitgevoerd, een geweldige rijkdom. Deze traditie heeft een verbindende rol voor de bewoners van de stad.”
– Er dreigen nu al beiaardiers te worden wegbezuinigd. Horen we over tien jaar alleen nog maar beiaardautomaten?
“Hopelijk niet. Ik hoop dat we gaan begrijpen dat beiaardiers en zovele andere culturele en kunstzinnige uitingen, van levensbelang zijn voor het voortbestaan van een evenwichtige samenleving. Ik zie om me heen dat dat besef bij veel mensen leeft en ik hoop dat dat ook door beleidsmakers meer en meer wordt begrepen en wordt omgezet in duurzaam en genereus cultuurbeleid.”
Hij werd opgeleid tot accordeonist en was ooit dichter. In beide hoedanigheden trad hij ook op. Volgens eigen zeggen kwam hij er echter al snel achter dat hij liever iets creëert dan dat hij op het podium staat. Het was daarom dat hij zich ontwikkelde tot componist en interdisciplinair kunstenaar. De in Eindhoven geboren Merijn Bisschops (1981) heeft inmiddels een groot aantal kunstwerken op zijn naam staan, waarin verschillende disciplines, zoals tekst, beeld en geluid, onlosmakelijk met elkaar zijn verweven.
Wie foto’s van Bisschops bekijkt op de website van de kunstenaar ontdekt een schitterende, verstilde en bijna mythische wereld in het hoge noorden van Europa. De foto’s hebben volgens de maker ook allemaal iets muzikaals, waarbij de kleurrijke landschappen perfect aansluiten bij Bisschops’ muzikale werk dat door hemzelf in drie woorden wordt omschreven als ‘pulserend, stuwend en mijmerend’. In de muziek van Bisschops klinkt vooral een filmisch geluid met als contrast een ongepolijste en eigenzinnige ritmiek.
Zijn werk was al te zien en te horen op muziek-en filmfestivals en verschillende musea, zoals het muziekfestival November Music, museum De Pont, het Van Abbemuseum, het EYE filmmuseum, het Theaterfestival Boulevard en het Museum Beeld en Geluid. Werk van de kunstenaar reisde bovendien de halve wereld rond: van Italië tot Taiwan. Ook de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard staat inmiddels op zijn lijst opdrachtgevers. Van Bisschops zijn in oktober ieder weekend korte uurstukken te horen via de beiaardautomaat. Reden voor een kennismaking met deze allround kunstenaar.
– Kun je iets vertellen over je achtergrond?
“Kunst en muziek in het bijzonder zijn al lang een belangrijk onderdeel van mijn leven. Ik speelde accordeon op de muziekschool, maakte toen mijn eerste composities, en heb performances gedaan als dichter. Ik heb de opleiding accordeon docerend musicus afgerond aan het Fontys Conservatorium in Tilburg, maar ik kwam er vrij snel na mijn studie achter dat ik liever creëer dan dat ik op het podium sta. Ik ben gestopt met optreden als accordeonist en dichter en heb me ontwikkeld als componist en interdisciplinair kunstenaar. Ik heb wat compositielessen gehad, maar ik ben grotendeels autodidact; hetzelfde geldt voor mijn ontwikkeling als fotograaf en filmmaker.”
– Op je website noem je jezelf een ‘audiovisual artist’. Geluid en beeld zijn dus twee belangrijke onderdelen van je werk. Heb je ook een lichte voorkeur voor audio ten opzichte van beeld of andersom? Of vind je beide even interessant?
“Ik heb enkele vaste uitgangspunten voor mijn interdisciplinaire werk en de belangrijkste daarvan is dat de disciplines in hun uitvoering gelijkwaardig zijn. Ze werken samen, versterken en beïnvloeden elkaar, zitten elkaar soms in de weg, maar kunnen ook zelfstandig worden gepresenteerd en gewaardeerd. Omdat ik korter professioneel bezig ben met beeldend werk is in die discipline voor mij nu meer in te ontdekken, maar muziek zal er altijd op gelijke hoogte naast blijven staan.”
– Jouw werk wordt omschreven als een combinatie van visuele esthetiek, muziek en relativerende humor. Kun je een voorbeeld geven van hoe je humor toevoegt aan je werk?
“Humor speelt vooral een rol als ik met tekst en/of film werk. Deze teksten schrijf ik zelf; liedteksten of het script voor een film of performance. Als ik thematisch werk heb ik een sterke voorkeur voor zwaardere thema’s, dat kan heel universeel of zeer persoonlijk zijn, als het mij maar filosofisch uitdaagt. Al dat gewicht is gebaat bij een tegenwicht. Wanneer mensen kunnen lachen om iets wat tegelijkertijd pijn doet schept dat een boeiend spanningsveld. Bij een uitvoering van mijn productie House of Fun – torture euphemism enkele jaren geleden, over de manier waarop martelen wordt verbloemd door overheden, media en taalgebruik, zaten zowel bezoekers te lachen als te huilen. Lachen tegen beter weten in zet mensen aan het denken.”
– In je werk zitten veel foto’s van overweldigende natuur, bijna zoals je deze alleen maar ziet in bladen als National Geographic. Wat heb je met natuur?
“Ik verblijf veel in de natuur om rust en ruimte te ervaren. Die rust en ruimte is steeds meer in mijn werk terug te horen en te zien.”
– Voor je werk verbleef je ook een tijdje op IJsland. Was dat voor jou tot nog toe ook de meest inspirerende plek om goede foto’s en composities te kunnen maken?
“De geomorfologie van het landschap, het licht, het weer, de ruimte, de eenzaamheid: IJsland is een enorm dankbare plek voor kunstenaars en ik zou er graag weer eens naar terugkeren. Maar de abstractie die ik door mijn lens zoek in het landschap is niet exclusief voorbehouden aan IJsland. Voor de oplettende kijker is die overal te vinden, ook in Nederland.”
– Hoe moeilijk is het om muziek te schrijven voor zelfgemaakte foto’s en vooral om de sfeer van die foto’s terug te laten keren in je muziek?
“Niet iedere foto leent zich voor het maken van muziek. Het is een intuïtief proces. Ik kan heel grafisch door een foto laten inspireren; de gelaagdheid, vormen, texturen en kleuren. Maar ik wil niet dat het een letterlijke vertolking van de foto wordt. Daarom laat ik me ook inspireren door mijn emotionele ervaring van de plek waar de foto is gemaakt. Die kan nog wel eens afwijken van wat er in de foto te zien is.”
– Het gerenommeerde Prisma Strijktrio speelde de muziek bij je foto’s uit IJsland. Past strijkmuziek ook het beste bij IJsland?
“Hoewel ik denk dat IJsland zich wel leent voor andere klanken, zijn strijkinstrumenten wel een goede keus geweest voor het project Textures. Veel positieve reacties uit het publiek komen van mensen die zelf in IJsland zijn geweest. Ik heb van meerdere mensen te horen gekregen dat ik hun gevoel bij IJsland in de muziek heb weten te vangen. Een beter compliment kon ik niet krijgen.”
– Als ik je fotografisch werk bekijk, dan zie ik daar ook een bepaald soort ritme in. Is dit bewust door jou gedaan of is het toch meer toeval?
“Ik krijg vaker te horen dat mijn foto’s in zichzelf iets muzikaals hebben. Ik kan me voorstellen dat mijn muzikaliteit invloed heeft op hoe ik omga met de compositie van een foto.”
– Draaien jouw muzikale composities ook veel om ritme of meer om sfeer?
“In mijn werk is sfeer meestal belangrijker dan ritme, omdat muziek bij mij begint bij de emotionele zeggingskracht. Ik zie ritme meer als een middel om een complexe gemoedstoestand over te brengen.”
– Je hebt composities geschreven voor instrumenten als basklarinet, saxofoon, trombone, piano, elektrische gitaar en pijporgel en ook voor combinaties van deze instrumenten. Zijn er ook instrumenten waar je het liefst stukken voor componeert – en zo ja waarom?
“Strijkinstrumenten passen wel bij mij. Ik houd van instrumenten waarbij iedere toon die klinkt nog een ontwikkeling kan doormaken door hele subtiele variaties in technieken toe te passen.”
– Een van je meest recente projecten, Crash Blossom, was een muzikale en visuele trip samen met de sopraan Rianne Wilbers. De voorstelling was een combinatie van beelden, teksten en muziek. Waar gingen de beelden en teksten over?
“Crash Blossom is het meest persoonlijke project dat ik tot nu toe heb gemaakt. De beelden en teksten zijn geïnspireerd op ervaringen in het leven van mijzelf en dat van de zangeres. Het gaat over maskers die we optrekken, zingeving en zelfdestructie. Met relativerende humor als tegenhanger, uiteraard.”
– In je nieuwste compositie genaamd Far-field heb je een stuk muziek gecomponeerd voor accordeonist Vincent van Amsterdam. In die compositie maak je op een ongewone manier gebruik van de registers van de accordeon, wat een zeer elektronisch klinkend stuk muziek oplevert. Wist je van tevoren al hoe de accordeon zou gaan klinken of ontdekte je dit bij toeval?
“Ik heb meer dan tien jaar geen accordeon meer gespeeld. Far-field is voor mij een herontdekking van een instrument dat ik heel goed ken. In mijn klankonderzoek voor deze compositie heb ik misschien niet echt nieuwe technieken ontdekt, maar heb ik door alle ervaring die ik in de tussentijd heb opgedaan toch een onvoorzien geluid gevonden.”
– Voor de Tilburgse beiaardautomaat heb je de korte uurstukken gecomponeerd voor de maand oktober. Was het leuk om muziek te maken voor de beiaardautomaat?
“Ik vond het leuk om na te denken over een stuk dat echt voor de automaat is geschreven en dat ik niet door een muzikant zou laten uitvoeren.”
– Wat was voor jou het meest uitdagende bij het componeren van de uurstukken?
“Ik moest eerst over een negatieve associatie heen stappen (die te maken heeft met het carillon van de Wasknijper bij het centraal station in Tilburg) om tot de schoonheid van het instrument te komen, die wat mij betreft – niet zo verbazingwekkend – in de lage klokken van de beiaard in de Heikese kerk is te vinden.”
– Ben je tevreden met hoe de composities uiteindelijk zijn geworden?
“Ik zie de uurstukken als korte, subtiele interventies in de openbare ruimte. Het zijn een soort klankwolken die dicht bij het bekende klokgebeier liggen. De oplettende voorbijganger zal opvallen dat er sprake is van ritmische nuances; versnellingen en vertragingen die licht ontwrichtend werken: je kunt er niet meer mee in de pas lopen.”
– Is de beiaard volgens jou nog ‘modern’ genoeg voor het maken van hedendaagse muziek?
“Muziekinstrumenten hebben geen houdbaarheidsdatum. Ieder instrument heeft zijn eigen muzikale functie en zeggingskracht, ook in nieuwe muziek. Zolang er mensen én beiaarden zijn maakt dit instrument onderdeel uit van het klankenpallet dat gebruikt kan worden.”
– Wat is volgens jou het meest speciale aan de beiaard als instrument?
“Ik ben voor deze compositie meteen gaan nadenken over de luisteraars in de stad. Meestal heb ik te maken met een publiek dat min of meer weet wat er gaat gebeuren bij een uitvoering. Bij de beiaard gaat het vooral om mensen die per ongeluk onder mijn muziek doorlopen of het misschien niet eens bewust horen. Ik vond het interessant om erover na te denken wat ik als componist met dat gegeven kon doen.”
Op zaterdag 7 en zondag 8 september 2019 staat het hele centrum van Tilburg weer bol van de optredens en concerten gedurende De Opening, de feestelijke start van het nieuwe culturele seizoen 2019-2020 in Tilburg. Het is niet alleen een voorproefje van wat het nieuwe seizoen gaat brengen maar ook een mooie presentatie van de Tilburgse podiumkunsten van nu. Wat de Tilburgse beiaard betreft, is het gastbeiaardier Janno Den Engelsman die op zondag 8 september de klokken van de beiaard bespeelt in het tweede van in totaal vier concerten (getiteld: de September Songs).
Janno speelt sonates van Bach en Haydn die de kleine, heldere klokken alle recht aan doen en enkele karakterstukjes van de Franse klassieke componist Claude Balbastre, waaronder een heuse ‘Cannonade’. Daarnaast kiest hij resoluut voor de populaire muziek: van de evergreens uit ‘The Sound of Music’ tot nummers van David Poltrock (lid van de rockband De Mens) en Coldplay. Met de zuiderse lichtheid van Albeniz’ Prelude laat hij de laatste klokkenklanken in de septemberlucht oplossen.
Beiaardier Janno Den Engelsman studeerde orgel, klavecimbel en kerkmuziek aan het Utrechts Conservatorium. Na deze studie volgde hij privélessen bij de organist Liuwe Tamminga in Bologna. Hij won prijzen op orgelconcoursen in Leiden (1996) en Nijmegen (2002). In 2006 werd hem voor zijn muzikale werkzaamheden de Sakko Cultuurprijs voor Kunsten en Letteren toegekend. Na het behalen van het Master-diploma in 2007 aan de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort, volgde hij aanvullende beiaardcursussen bij Geert D’hollander. Van 2009 tot 2013 was hij bestuurslid van de Nederlandse Klokkenspel Vereniging (NKV). Hij concerteerde onder meer in de Verenigde Staten en Polen. Als beiaardier speelde hij bij het Festival Oude Muziek in Utrecht. Janno den Engelsman is organist-titularis van de Gertrudiskerk in Bergen op Zoom en stadsbeiaardier van Middelburg, Bergen op Zoom en Zierikzee.
De beiaardier die op 1 september aftrapt met een concert is stadsbeiaardier Carl Van Eyndhoven. Beiaardconcerten in de maand september zijn verder nog gepland op 15 september en 22 september. Op 15 september bespeelt Wim Van den Broeck samen met zijn dochter Elien Van den Broeck de Tilburgse klokken. De Utrechtse stadsbeiaardier Fiebig Malgosia sluit de September Songs-reeks af op zondag 22 september. Alle concerten beginnen om 15 uur ‘s middags.
Haar composities worden omschreven als gevarieerd, sympathiek en bijzonder fantasierijk in klank. Lof krijgt ze vooral voor haar inventieve klanklandschappen. Composities gaan ook regelmatig vergezeld van filosofische teksten die ze zelf bedenkt. Uitvoeringen van haar werk vonden verder op opmerkelijke locaties plaats. Een compositie voor bij een videoinstallatie over ondergronds mijnwater, gemaakt door beeldend kunstenares Alien Oosting, was bijvoorbeeld te horen in een Zuidlimburgse fietsenkelder. In de compositie waren onder meer rollende stenen, stromend water, stemgeluiden en het geluid van stoom te horen, deels bewerkt door elektronica. Dat alles kwam daarbij uit maar liefst zes luidsprekers tegelijk.
Componiste Nicoline Soeter, van wie in de maand augustus korte uurstukken op de Tilburgse beiaard zijn te horen, is niet alleen een opvallende bedenker van inventieve klankwerelden. Naam maakte ze ook met VONK, een ensemble waarvan de muziek beïnvloed wordt door hedendaags gecomponeerde muziek en avant-garde pop. Als groepslid van VONK werkte Soeter samen met een rij van schrijvers, compononisten, theatermakers en muzikanten. VONK trad verder op tijdens allerlei speciale muziekdagen en muziekfestivals als Incubate, November Music, Muziektheaterdagen Amsterdam, Cross-Linx, Gaudeamus Muziekweek, Transit Festival en Huddersfield Contemporary Music Festival. In 2018 werkte VONK aan zijn eerste album ‘Whose arm is that?’, een cd vol met liedjes van verschillende componisten, waaronder Soeter. Sinds september 2017 is Soeter ook artistiek leider van podium De Link in Tilburg.
Over de vier voorslagen die ze schreef voor de Tilburgse beiaard zegt de componiste: “Die horen bij elkaar. Het zijn fragmenten van dezelfde compositie, ‘Circles & Squares’ geheten, die ik oorspronkelijk voor VONK schreef. Bij de compositie hoort ook een tekst die ik baseerde op de mythe van de bolmens van de Griekse blijspeldichter Aristophanes. De gedachte waarmee ik ‘Circles & Squares’ maakte, vind ik ook mooi om boven de stad te laten zweven.”
– Kun je meer vertellen over je achtergrond? Waar en wanneer ben je geboren, wanneer en waarom heb je besloten om componiste te worden? En was je daarvoor al zeer actief als muzikante?
“Ik ben geboren in 1974 in Velp als dochter van een Nederlandse vader en een Zwitserse moeder. Ik heb nog niet zo lang geleden gehoord dat mijn Zwitserse overgroot oma pianiste bij stomme films was. Daar voel ik me wel verwant aan. Ik maakte als kind heel graag hoorspelen en was altijd bezig met verhalen schrijven en liedjes maken. Na mijn studie klassiek viool, was ik vooral met improvisatie bezig en dat leidde als vanzelf tot de behoefte om te componeren. En uiteindelijk voel ik me veel meer thuis in de rol van maker.”
– Jouw composities worden vaak omschreven als bijzonder fantasierijk, zowel in klank als in instrumentkeuze. Is dat je doel ook: muziek maken waarvan mensen kunnen zeggen of denken: dit heb ik nog nooit eerder gehoord?
“Nee, dat zou een te groot streven zijn. Er is door de eeuwen heen zoveel muziek gespeeld en geschreven, verwantschappen zijn altijd te vinden. Wat ik zoek in klankkleur heeft vaak een emotionele betekenis. Als ik een ander instrument of een andere techniek zou kiezen is het niet op dezelfde manier doorleefd. Alsof het niet ademt of gewoonweg niet de juiste zeggingskracht heeft.”
– Wanneer ben je tevreden over een eigen compositie?
“Dat gebeurt niet zo snel. Composities zijn momenten in de tijd oftewel in een persoonlijk ontwikkelingsproces. Er is bijna altijd wel iets dat ik later nog wil veranderen. Toch kan ik best genieten van een moment, zeker als ik geraakt word door een uitvoerder die alles geeft. En soms ben ik later positief verbaasd. Dan vraag ik me af hoe ik het heb kunnen maken.”
– Hoeveel composities heb je eigenlijk al op je naam staan en welke compositie is je het dierbaarst en waarom?
“Ik ben nu bezig aan opus dertig. Mijn muziektheatervoorstelling Wunderkammer is me het meest dierbaar. Het was een soort levende klankinstallatie, maar ook binnenwereld, museum, werkplaats en publieke ruimte, geïnspireerd op de rariteitenkabinetten in de 17e en 18e eeuw. Het woord ‘raar’ heeft vandaag de dag een negatieve connotatie, maar betekende oorspronkelijk vooral zeldzaam, net als in het Engels. De rariteitenkabinetten uit de 17e en 18e eeuw waren voor veel apothekers en artsen de eerste aanzetten tot natuurwetenschappelijk onderzoek. Tegelijkertijd vervulden ze een publieke functie, waren het een soort musea. In de tekst van Wunderkammer speelden insecten een bijzondere rol. Veel kevers hebben de meest wonderlijke namen, zoals tapijtbok, soldaatje, eenhoorn of heilige pillendraaier. Pas recent bleek hoe slecht het met insecten gaat en was een ode behoorlijk op z’n plaats. De voorstelling is me dierbaar omdat Wunderkammer toch vooral over m’n eigen binnenwereld ging. Dat persoonlijk durven zijn mooie reacties oplevert en ook herkenning vond ik een bijzondere ontdekking.”
– In je werk combineer je muziek met filosofische teksten die je ook zelf schrijft. Wanneer ben je teksten gaan schrijven voor bij je muziek en waarom?
“Ik ging teksten schrijven omdat het me de mogelijkheid bood om muziek en tekst echt goed bij elkaar aan te laten sluiten in een lied. En ik wilde de onderwerpen zelf kunnen kiezen omdat ik dan over iets kon schrijven dat me ook echt raakt. Eigenlijk zoals een singer-song writer. Maar samenwerken met een schrijver bevalt me ook goed. Zo werk ik op dit moment aan een voorstelling samen met de Tilburgse schrijver Anton Dautzenberg. Hij schrijft de theatermonoloog, ik de songteksten. De voorstelling gaat in maart 2020 in première bij Tilt.”
– Je bent erg actief met je eigen ensemble genaamd VONK. Die naam is in Tilburg vrij bekend onder muzikanten. VONK was namelijk van 1986 tot 2000 het Tilburgse muziekpodium. Heeft jouw ensemble daar ook nog iets mee te maken?
“De naam VONK is verzonnen door één van onze musici, zonder dat we de historie van deze naam in Tilburg kenden. Achteraf gezien is het prima, want een verwantschap is er zeker.”
– Voor VONK componeerde je onder meer een stuk voor elektrische gitaar, vibrafoon en koebellen. Daarvoor moet je wel een zeer fantasierijke componiste zijn. Of niet?
“Koebellen zijn op zich gebruikelijk slagwerk instrumentarium, maar ik kies wel bewust voor klankcombinaties. In een later stuk combineerde ik Thaise gongetjes met marimba, omdat de wat zwevende stemming van de gongetjes prachtig bij het geluid van de hout paste.”
– Je hebt meer bijzondere projecten op je naam staan: zoals een project waarin je muziek componeerde voor bij een video-installatie over mijnwater. De installatie en muziekperformance vonden letterlijk onder de grond plaats in een Limburgse fietsenkelder. Hoe was dat en zijn daar nog veel mensen komen kijken?
“Dat was een erg tof project. In eerste instantie voelde ik enige schroom om iets te maken in het kader van het jaar van de mijnen. Als buitenstaander vond ik de korte periode die er was om aan het project te werken niet toereikend om op een integere manier iets over het mijnverleden te kunnen zeggen. Maar toen ik in de mijnverhalen dook ontdekte ik een aantal zeer tot de verbeelding sprekende gebeurtenissen, zoals het verhaal over Geleen. Op het moment dat de mijnen in Limburg gesloten werden was er een serieus voorstel van de directeur van een Canadese werkgeversvereniging om heel Geleen naar Canada te verhuizen. Er was daar een plek op de landkaart geprikt die Nieuw-Geleen zou gaan heten. De man bood twee schepen aan om alle mijnwerkers samen met hun hele sociale omgeving – de slager, de bakker, de kerk, de fanfare, de voetbalclub – om echt alles naar Canada te verplaatsen. Men heeft er uiteindelijk toch vanaf gezien. De performance was meerdere dagen tijdens Cultura Nova te bezoeken en er zijn heel wat bezoekers met ons mee onder de grond gegaan.”
– Voor de Tilburgse beiaardautomaat heb je de korte uurstukken gecomponeerd voor de maand augustus. Ben je tevreden met hoe de composities zijn geworden?
“Ik heb een variant op eerder werk gemaakt. De compositie met de Thaise gongetjes bleek zo goed te passen bij het geluid van het carillon. Ik werd er heel vrolijk van om dit werk terug te horen in een nieuwe versie. En dat terwijl ik normaal gesproken dus niet graag een compositie naar andere instrumenten omzet. Dit paste zo goed dat ik het niet kon laten. De vier voorslagen horen ook bij elkaar. Het zijn fragmenten van dezelfde compositie ‘Circles & Squares’ die ik oorspronkelijk voor VONK schreef. Bij de compositie hoort ook een tekst die ik schreef op basis van de mythe van de bolmens van Aristophanes, vrij naar de dialogen van Plato.”
– Interessant, vertel eens meer daarover…
“Volgens de mythe waren mensen lang geleden bolvormige wezens. Ze hadden vier armen, vier benen, twee hoofden en bewogen zich voort in een soort radslag. Er waren drie soorten. Eén van hen bestond uit twee mannelijke helften, de ander uit twee vrouwelijke helften en de derde had zowel een mannelijke als een vrouwelijke helft. In het licht van de gender-discussie vond ik het interessant om te zien hoe oud het idee al is. In mijn versie kunnen ze zich voortbewegen zonder ‘picto’s of frames’. Omdat niemand ze in een hokje plaatst, is het niet nodig om zichzelf af te vragen wie ze zijn. De noten zelf hebben ook zowel hoekige als circulaire bewegingen. Ondanks dat de tekst niet te horen is kan de compositie prima op zichzelf staan en de gedachte waarmee ik ‘Circles & Squares’ maakte vind ik ook mooi om boven de stad te laten zweven.”
– Als componiste voor de beiaardautomaat in de maand augustus beleefde je een valse start. Eind juli begaf de automaat het tot ieders schrik. Heb je daar nog iets van meegekregen?
“Jazeker. Ik hoorde ervan omdat mijn compositie niet gespeeld kon worden. Wel bijzonder dat met vereende krachten het probleem zo snel weer verholpen was.”
De vier voorslagen maken onderdeel uit van de compositie getiteld ‘Circles & Squares’ die Soeter oorspronkelijk voor VONK schreef. De uitvoering door VONK is ook op YouTube te beluisteren. Klik hiervoor op onderstaande video.