Jong en succesvol: hoe doe je dat? Vraag het aan de in Tilburg geboren violist en componist Xavier van de Poll (1995). Werk van hem werd onlangs in China uitgevoerd, met de jong muzikant zelf als eregast. Slechts weinig jonge Nederlandse componisten hebben zo’n unieke prestatie al op hun CV staan.
Van de Polls interesse voor muziek ontstond al op 4-jarige leeftijd tijdens een bezoek aan de muziekschool, alwaar hij in een kerstconcert kennismaakte met de viool, het instrument dat zijn hart zou veroveren en hij twee jaar later zelf zou leren bespelen als leerling violist. Maar niet voordat hij de wens van zijn ouders zou vervullen om eerst zijn zwemdiploma te halen. Op zijn twaalfde jaar had Van de Poll echter al een CV van drie kantjes.
Zijn liefde voor orkestmuziek en opera ontdekte hij acht jaar later bij het JeugdOrkest Nederland, waar hij gedurende zeven jaar bekende symfonieën, symfonische gedichten, soloconcerten en opdrachtwerken op de lessenaar kreeg. Van 2005–2011 was hij student aan de JongTalent Klas, de jeugdafdeling van het Fontys Conservatorium in Tilburg.
Van de Poll is niet alleen talentvol als violist. Als componist bouwde hij ook al een aardige loopbaan op. De basis daarvan legde hij op zijn negentiende met een opleiding aan het Conservatorium van Amsterdam en een studie Muziekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Dat Van de Poll als student geen moeilijke materie uit de weg ging, bleek uit de scriptie die hij schreef met als titel: “What’s the matter with atonality? On the perception of atonal music from a neuropsychological viewpoint”.
Na Amsterdam zou hij terugkeren naar Tilburg, om aldaar de bachelor Compositie Klassiek af te ronden met als docent onder andere de Tilburgse stadscomponist Anthony Fiumara. Van de Poll zou ‘summa cum laude’ afstuderen met een 9,5 als eindcijfer en een portfolio bestaande uit werken voor orkest, kamermuziek en solo-instrumenten.
Afgelopen jaren maakte Van de Poll zijn reputatie ook internationaal waar. Zo werd zijn muziek al enkele malen in het buitenland uitgevoerd. In 2018 was hij bovendien winnaar van de Vierde Internationale Compositie Competitie ‘Sinfonietta per Sinfonietta’ met zijn dubbelconcert getiteld The Tale of Prince Ivanovich. En recentelijk woonde hij dus in China de wereldpremière bij van een eigen compositie getiteld Spring Lantern Festival, geheel geschreven in Chinese stijl en door een jury van Chinese componisten uitverkoren om te worden uitgevoerd door de Master-studente en concertmeester van het Central Conservatory Orkest Ruoyun Li.
Met de Tilburgse beiaard kwam Van de Poll enkele jaren geleden al in aanraking. Zo kreeg zijn compositie ‘The Cool Carillon’ in 2018 een eervolle vermelding in een speciale competitie ter gelegenheid van het 100-jarig jubileum van de Nederlandse Klokkenspelvereniging. De wereldpremière van het door blues beïnvloede werk zou in Tilburg plaatsvinden met stadsbeiaardier Carl Van Eyndhoven op het klavier. Dat alles inclusief live videobeelden, in een programma waarin ook composities van andere Tilburgse muziekstudenten te horen waren.
– Jouw interesse voor muziek – en specifiek de viool – zou zijn ontstaan tijdens een kerstconcert op de muziekschool. Na dat concert wilde je net zo goed viool leren spelen als de violist in dat concert. Klopt dat?
“Dat klopt inderdaad! Ik was erg jong, zo’n vier jaar oud, en bracht een bezoek aan de lokale muziekschool waar ik verschillende instrumenten kon beluisteren. De viool was klaarblijkelijk liefde op het eerste gezicht, haha!”
– Je ouders wilde je echter niet op vioolles doen voordat je je zwemdiploma had gehaald. Had je je diploma ook eerder dan je eerste vioolles?
“Correct. Ik heb eerst mijn zwemdiploma gehaald en ben vervolgens vrijwel direct op vioolles gegaan, omdat ik het nog steeds graag wilde.”
– Kom je ook uit een muzikale familie?
“Qua beroepsmusici ben ik de enige uit mijn gezin, maar er is altijd wel waardering voor geweest aan het thuisfront. Muzikaal plezier is er in ieder geval wel genoeg in de familie.”
– Als 12-jarige bestond je CV al uit drie kantjes. Op welke dingen die toen al op je CV stonden was je het meest trots?
“Jeetje… Ik weet het niet! Ik heb überhaupt vrijwel nooit een gevoel van trots, omdat ik tevens niet het gevoel heb dat ik nou zo supergoed bezig ben. Ex-Berliner Philharmoniker chef Sir Simon Rattle verwoordde het in een portret-documentaire het beste, naar mijn mening: ‘There are two types of musicians: the ones who are supremely confident about themselves and the ones who are constantly in doubt about themselves’, zo zei hij. Ik behoor zeker tot de tweede categorie en eigenlijk heeft dat altijd zo gevoeld, voornamelijk omdat ik in het verleden heel vaak afgewezen ben voor audities. Na elke afwijzing word je harder en ga je óf stoppen óf nog harder werken zodat het de volgende keer niet meer gebeurt. Dat heeft me veel goeds gedaan!”
– In 2008 trad je als violist toe tot het Jeugdorkest Nederland. Daarin was je zeven jaar lang actief als violist. In het orkest speelde je een heleboel klassieke werken. Wat waren destijds je favoriete klassieke werken om te spelen en zijn ze dat nog steeds, zo ja waarom?
“Het Jeugdorkest Nederland was voor mij absoluut een eindeloze schatkist aan waardevolle basiskennis over het functioneren van een orkest, de rol van de dirigent, het sociale aspect wat betreft het samen spelen met andere jongeren, hoe alle klassieke westerse instrumenten klinken live, hoe het is om reizend concerten te geven, noem maar op! Zonder het Jeugdorkest was ik beslist niet geweest waar ik nu ben. Het heeft niet alleen de technische basis gelegd op gebied van mijn orkestrale composities, maar ook een sociale basis en netwerk waar ik nog altijd dankbaar gebruik van maak. Ik was verder altijd onderdeel van één van de vioolsecties die de solist begeleidde. Mijn favoriete projecten, om op je eigenlijke vraag te komen, waren beslist het spelen van Tchaikovsky’s Zesde Symfonie ‘Pathétique’ tijdens een tournee door Italië. Steden zoals Ancona, Montecatini Terme en Firenze werden aangedaan. Het Piazza del Signoria zat stampvol tijdens het avondconcert. Een ander favoriet project was Mahler’s Eerste Symfonie ‘Titan’, waar nog een mooie opname van te vinden is op YouTube. Dat is wellicht een opname waar ik wél met trots op terug kan kijken, dat ik dat in een collectief van negentig andere musici voor elkaar heb weten te krijgen. Uiteindelijk is het lastig te zeggen wat ik precies het leukste vond: er was elk half jaar een nieuw programma met nieuwe solisten en nieuwe musici. Dat maakte het vooral leuk om er zeven jaar in te zitten. Het was ook best uniek, aangezien de normale duur van een lid twee of drie jaar is. Ik wist toen al dat dit voor mij een fantastische leerschool was en bleef maar al te graag hangen!”
– Jouw wens als jonge violist was om veel te spelen met grote orkesten en over de wereld te reizen voor optredens. Hoeveel reizen heb je inmiddels achter de rug? Welke landen heb je al aangedaan en waar zou je nog graag een keertje willen spelen?
“Haha, ja die droom als violist is nu vervangen door compositie, geloof ik… Maar ik reisde als violist al tamelijk veel. Zeker met het Jeugdorkest Nederland ben ik in veel Europese landen geweest. En ik heb een mooie reis gemaakt naar Canada voor het 75-jarig jubileum van de bevrijding van Nederland. Waar ik het liefst nog een keer gespeeld zou willen worden? In de recentelijk voltooide ‘state-of-the-art’ concertzaal in Hamburg, de Elbphiharmonie. Die akoestiek daar wil ik graag een keer meemaken!”
– Je bent onlangs zelfs in China geweest om de wereldpremière van een eigen compositie bij te wonen. Dit werk van jou, de acht minuten durende compositie Spring Lantern Festival, was geselecteerd door een jury van Chinese componisten in een internationale competitie. Je was daar ook als enige Westerse componist bij aanwezig. Hoe was het om daar bij te zijn?
“China was voor mij een fantastische ervaring. Het begon toen een Chinese vriendin van me hier op Fontys mij een bericht stuurde over een competitie ergens in China, en dat de deadline over 36 uur was. Dat vond ik wel een leuke uitdaging, om een werk van acht minuten te schrijven in een dag. Na dertien uur was het af en stuurde ik het op zonder er verder nog aan te denken. Vervolgens kreeg ik drie uur voordat ik naar Londen vertrok voor mijn master-audities een e-mail dat ik een uitnodiging ontvangen had van de Central Conservatory of Music in Beijing. Ik was geselecteerd als één van de finalisten en de uitvoering was over slechts twee weken. Dat was wel even schrikken, om dat op je bordje te krijgen voordat je vertrekt. Uiteindelijk is het allemaal goed gekomen en heb ik de reis gemaakt. Het concert zelf was interessant: ik heb zestien werken gehoord van Chinese componisten van meerdere conservatoria en gespeeld door zestien verschillende Chinese violisten. Ze hadden mij daar verder zeker niet verwacht, maar het contact met de Chinese studenten was heel erg fijn!”
– Een Chinese violiste verzorgde de wereldpremière van je werk. Heb je ook nog veel leuke reacties op je compositie gehad? Of wat vonden de mensen ervan?
“Tot mijn verbazing kreeg ik tamelijk vaak te horen dat het ontzettend Chinees klonk. Geen idee hoe, maar ik kreeg mooie complimenten en heb ook vaak andere studenten mogen complimenteren op hun werken. Het waren beslist werken van ontzettend hoog niveau en ik was onder de indruk dat ze heel goed weten hoe ze voor viool moeten schrijven. Viool is een ongelofelijk lastig instrument om voor te componeren als je het werk niet zelf speelt.”
– Je compositie was in Chinese stijl geschreven, las ik ergens. Wat moet ik me daarbij voorstellen?
“Natuurlijk dacht ik tijdens het schrijven: wat is nou precies Chinese stijl? Wat moet ik daaronder verstaan? Ik had, los van mijn kennis opgedaan tijdens mijn bachelor Muziekwetenschap, niet veel praktische kennis van het Chinees repertoire. Ik wist ook niet of ik gigantisch de plank mis zou slaan. Uiteindelijk ben ik intuïtief afgegaan op wat ik zeker wél wist. Met die elementen ben ik gaan spelen. Verbazend genoeg klonken veel werken die avond niet typisch ‘Chinees’, want überhaupt de vraag beantwoorden wat Chinees is, is knap lastig. Daarnaast kan je opperen dat alles wat nu van Chinese hand komt per definitie een onderdeel is van de Chinese stijl, waardoor alle esthetische voorkeuren door elkaar lopen, zoals dat altijd is geweest in elke stijlperiode, maar dan binnen de perken van wat het kader van die periode toestaat. Als we die gedachte nou verder doortrekken, had ik dan eigenlijk wel mee mogen doen? Ik ben immers geen onderdeel van het Chinees canon, maar het Westers, met een eigen traditie. Anderzijds kan het ook een teken zijn dat het Chinese canon nu plaats maakt voor het Westen, wat andersom natuurlijk ook gebeurt.”
– Je had eerder al een internationale compositie competitie gewonnen, te weten de ‘Sinfonietta per Sinfonietta’. Daarvoor componeerde je het dubbelconcert The Tale of Prince Ivanovich. Wat is precies een dubbelconcert? En wie is Prince Ivanovich?
“Een dubbelconcert is een compositievorm waarbij er twee instrumenten soleren, begeleid door vaak een orkest of ensemble. De competitieopdracht was een werk voor strijkorkest, cello en viool. Ik baseerde de compositie op het leven van de Russische prins Ivanovich, die in 1917 vluchtte naar Zweden om de Sovjet-revolutie te ontwijken. Dat turbulente verhaal was voor mij de inspiratiebron voor de muziek die ik uiteindelijk heb geschreven.”
– Composities die je maakte, schreef je onder meer voor blazers, violisten, alt-sopranen, ensembles en orkesten. Voor wie componeer je eigenlijk het liefst en waarom?
“Mijn grote liefde is het orkest. Ik vind het orkest een fantastisch apparaat met bijna oneindig veel knopjes, paneeltjes en hendeltjes. In het verlengde daarvan ligt opera. Wellicht stiekem in typisch Wagneriaanse stemming kan ik ook zeggen dat opera voor mij voelt als het summum van klassieke muziek: een samenwerking tussen tekst, poëzie, muziek, decor en toneel. Het is het perfecte canvas om je fantasie op los te laten in samenwerking met anderen. Om dát voor elkaar te krijgen, is een gigantische uitdaging die ik nog even op me laat wachten, maar hopelijk niet al te lang.”
– In je bio op je site schrijf je dat je niet bang bent voor het gebruik van conventionele compositiemethodes, zoals tonaliteit, om je muzikale ideeën uit te kunnen drukken. Kun je voor de leek uitleggen wat je daar precies mee bedoelt?
“Tamelijk lang heb ik me beziggehouden met de dichotomie tussen wat we noemen tonaliteit en atonaliteit. Dit zijn twee technische begrippen die – héél beknopt – uitdrukken of de muziek die je gaat horen toegankelijk is om naar te luisteren. Atonaliteit is moeilijk om naar te luisteren, omdat dat een heel ander luisterkader vereist, eentje waarbij training vrijwel altijd aanwezig moet zijn. Anderzijds is tonaliteit het gros van muziek die we horen: het is muziek die makkelijker te volgen is, omdat het continu herkenningspunten bevat voor het gehoor. Een soort psychologisch comfort wordt vervolgens gecreëerd in je brein omdat de klanken ‘lekker in het gehoor liggen’. Wat ik dus probeer te zeggen met die zin is dat ik het niet schuw om alle middelen te gebruiken die ik aan kan grijpen om mijn verhaal te vertellen. Het stamt van een ietwat gedateerde discussie die ik al student intern heb moeten voeren: in de vorige eeuw lag het ontzettend gevoelig om als componist tonaliteit te gebruiken. Dat was in veel Europese kringen onacceptabel. Nu is dat allemaal veel losser geworden gelukkig. Dus eigenlijk is de discussie tussen tonaliteit en atonaliteit wel zo’n beetje voorbij voor mij. Het zijn slechts twee labels om een spectrum mee uit te drukken. Waar je op dat spectrum wil zitten als componist, en dus wil bepalen hoe uitdagend je muziek wordt om naar te luisteren, dat bepaal je zelf.”
– In welke rol ben je eigenlijk het liefst actief. In de rol van violist of die van componist?
“Zeker als componist. Het past nou eenmaal beter bij me. Ik heb er meer succes en plezier mee, dus ik kijk terug op de viool als een absoluut noodzakelijke basis die ik heb moeten leggen voordat ik nu als componist ben geworden wie ik ben. Wellicht is viool studeren een te mechanisch proces voor mij. Ik had als violist soms al merkwaardige interpretaties van standaardwerken, en dat is achteraf een duidelijk signaal dat jezelf wijden aan een instrument wellicht niet de beste keus is. Die signalen zie ik achteraf pas en ben ik nu nog altijd aan het ontdekken.”
– Op je blog beschrijf je je avonturen als straatmuzikant in de VS. In Aspen verdiende je genoeg geld om leuk rond te kunnen reizen. Jij bent ook de enige componist in ons project die in Tilburg straatmuzikant is geweest. Reageren Tilburgers anders op straatmuzikanten dan Amerikanen? En waren Tilburgers net zo gul?
“In Nederland is de reactie best wel hetzelfde, of ik nou in Tilburg, Rotterdam of Den Haag speel. Amerika is wel erg anders. Intern is daar natuurlijk veel meer diversiteit. In het rustige Aspen word je ook anders benaderd dan downtown Denver, maar ik speel altijd met plezier op straat. In Tilburg wordt altijd positief gereageerd. Vooral in de zomerdagen kun je ook best aardig verdienen op straat, het uurloon kan dan wel twintig euro per uur zijn, maar je moet wel staan bakken in de zon. Zo raakte ik tijdens een food-festival, waar Amerikanen erg veel van houden, ontzettend bruin in 2018. Ik verdiende ongeveer 60 dollar per uur en kon daarmee bijna heel mijn trip betalen. Ik kreeg zelfs een keer maar liefst 200 dollar van een koppel – dat zou hier nooit gebeuren, uiteraard vanwege culturele verschillen.”
– Speelde je in Tilburg ook ander werk dan in de VS?
“Nee, omdat ik dit ook doe als soort van sociaal experiment, maak ik er een punt van om altijd hetzelfde repertoire te spelen, waar ik ook ben. Dat geeft natuurlijk de meest objectieve resultaten.”
– Je mocht van de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard vrij werk componeren voor de beiaardautomaat. Was je achteraf tevreden over het resultaat?
“Ja! Ik schreef een best aardige compositie in bluesstijl, vandaar ook de naam The Cool Carillon. Ik wilde de klank een soort gladde bluessmaak geven, en vond het wel interessant om die stijl te verbinden aan een beiaard.”
– In oktober 2018 speelde Carl Van Eyndhoven je werk al live op de beiaard van de Heikese kerk. De wereldpremière van je compositie was dus al eerder, klopt dat?
“Dat klopt, de première was al in oktober 2018. Terwijl Carl speelde in de kerktoren werd er een live audio- en videofeed doorgegeven aan de concertzaal op school.”
– Wat zijn jouw ideeën over de toekomst van de beiaard? Blijft het originele handwerk van een beiaardier bestaan of wordt het vervangen door de automaat?
“Ik hoop dat er wellicht een balans kan worden gezocht tussen moderne technologie en klassieke ‘handarbeid’ op de beiaard. Ik ben er absoluut wel zeker van dat de beiaardtraditie zal blijven leven: dat instrument is zó ontzettend verbonden aan onze gemeenschappelijke historie, dat zal gelukkig nooit verdwijnen.”
– Wat is er volgens jou zo bijzonder aan de klank van de beiaard?
“Ten eerste is de beiaard een gigantisch apparaat, dat vind ik al tamelijk imposant. Het is ook heel bijzonder om van een toren een instrument te maken waarmee hamers slaan op een individuele bel. Het is deze ‘antiekheid’ die mij ook wel aanspreekt. Daarnaast is er veel verschil in klank in de laagte en hoogte. De Tilburgse beiaard van de Heikese Kerk heeft prachtige hoge bellen met een zeer heldere klank. De allergrootste bellen klinken natuurlijk altijd zeer luid en doordringend. De rest ertussen is simpelweg een spectrum.”
– Wat ik heb begrepen is dat je naar Londen vertrekt om daar je muziekstudie voort te zetten aan de Royal College of Music. Maar je keert ook tijdelijk terug naar China. Hoe zit dat?
“Ja, ik hoop in mei terug naar Beijing te gaan voor vier maanden. De Central Conservatory of Music heeft me uitgenodigd om een kort studietraject te volgen, waarbij ik op de campus mag wonen, gebruik mag maken van de faciliteiten en kan deelnemen aan festivals. En ik krijg een gratis taalcursus Chinees aangeboden! Dat is dan ter voorbereiding van mijn PhD, die ik aldaar wil behalen. Op dat alles ben ik me nu ook aan het focussen. Het merendeel van mijn tijd probeer ik Chinees te leren, zodat ik – voordat ik naar Londen ga – een redelijke basis heb gelegd om er zelf op voort te kunnen bouwen. Ik denk dat dat wel gaat lukken. Intussen ben ik hard aan het werk voor muziek voor Gwyneth Wentink voor de Dutch Harp Festival in mei en bereid ik me voor op het studieleven in Londen. Kortom, er is genoeg te doen voor mij!”
Over Henk Stoop, de in Tilburg bekende muziekdocent en componist, is online helaas maar weinig info voorradig. Probeer op het internet maar eens een biografie van de man te vinden. Een paar alinea’s, veel meer duikt er via de door ons gebruikte zoekopdrachten niet op in de zoekresultaten van Google. Collega-muzikanten die les kregen van Stoop en hem ook goed kennen, zijn echter vol bewondering. Eén van hen zegt: “Zijn liefde voor de muziek is zeer groot, naturel en compleet onbaatzuchtig. Daarbij heeft ie veel muziek gespeeld, gedirigeerd en, niet te vergeten, geschreven voor zogenaamde amateurs. Zijn verdiensten als muziekpedagoog zijn ook even groot als zijn verdiensten als componist.”
Uit de paar karige loopbaanbeschrijvingen die we online vinden, valt ook wel enigszins op te maken dat Stoop een bijzondere muzikale carrière op zijn naam heeft staan en nog steeds actief is als begeleider van muziekgezelschappen en solisten. Tijdens kamerconcerten in Tilburg en elders in Brabant duikt hij nog regelmatig achter de piano op. Kamermuziek, vooral de laatste jaren is Stoop er veel mee bezig. Het element van samenspel geldt voor Stoop ook als een belangrijk onderdeel van de muzikale ontwikkeling van zangers en instrumentalisten. Vandaar ook zijn voorliefde voor kleine, enkelvoudige bezettingen. Bij kamermuziek draait het om balans, timing en goede onderlinge klankverhoudingen.
Als student gaf hij al les in piano en contrabas, begeleidde hij zangers en dansers en deed hij ervaring op in grote orkesten. Als contrabassist speelde hij onder meer in het Nederlands Kamerorkest, het Radio Kamerorkest en Het Brabants Orkest. Een orkestbaan zou hij echter nooit ambiëren. De reden? Zijn baan aan de Tilburgse Muziekschool, later Factorium geheten, was zodanig veelzijdig dat zijn specialiteiten hier beter tot hun recht kwamen dan in een orkest. Als docent kon hij muziekles geven, zelf muziek schrijven, arrangeren, ensembles begeleiden en meer, ofwel de dingen doen die hij leuk en interessant vond of waar hij liever mee bezig was.
Behalve als docent was de in 1943 in Breda geboren Stoop ook als componist zeer actief. En veelgevraagd. Componeren deed hij onder meer in opdracht van het Brabants Orkest, de Provincie Noord-Brabant en het fonds voor de scheppende toonkunst. Het leverde hem ook prijzen op. Zo ontving hij in 1983 de Compositieprijs van het Brabants Conservatorium.
In 1985 vertolkte Het Brabants Orkest onder leiding van dirigent André van der Noot zijn Symfonie nr. 1. Compositieopdrachten kreeg hij ook voor grotere koorwerken met orkestbegeleiding. Stoop componeerde daarnaast de muziek voor de Nederlandse films Waterlanders (1994) en Erwt (1997) van filmmaakster Simone van Dusseldorp. Het waren volgens Stoop twee arbeidsintensieve klussen, waarvoor hij wel eens tot laat moest doorwerken om de filmmaakster tevreden te kunnen stellen. Terugkijkend noemt hij het echter een zéér dankbaar werk.
– Je studeerde piano, contrabas , orkestdirectie en compositie aan het Brabants Conservatorium. Je kreeg les van onder andere de gelauwerde Tilburgse componist Jan van Dijk. Bewaar je ook goede of leukeherinneringen aan deze tijd en jouw leermeesters?
“Jan van Dijk was een zéér goede en prettige leermeester. Hij verbeterde de bestaande lacunes, die bij elke student anders liggen, met het respect voor de eigenheid en de talenten. Hij gaf veel voorbeelden en werkte vanuit zijn eigen ervaring en muzieknotatie-ontwikkeling. Hij was ook zeer verbonden met zijn studenten. Er ontstond ook een vriendschap die gedurende heel zijn leven zou voortduren. Mijn ervaring met André Rieu sr. waren iets minder. Piano studeerde ik bij Jan Wijn. Bij hem heb ik héél veel geleerd, waar ik later veel aan had. Ook hij was een heel belangrijke meester.”
– Na je studie ben je gaan werken in het muziekonderwijs. Waarom ben je niet in een groot orkest terechtgekomen, maar koos je ervoor om muziekleraar te worden?
“Geruime tijd gaf ik al les en begeleidde ik zang en dans, terwijl ik nog studeerde. Ook had ik al ervaring opgedaan in diverse orkesten. Hierbij had ik niet het idee dat een orkestbaan het ideale bestaan was. Mijn baan aan de Tilburgse Muziekschool, later TDMS en nog later Factorium geheten, was zodanig veelzijdig, dat mijn kwaliteiten en specialiteiten daar meer uitkwamen dan in een orkest. Ik was actief als docent piano en contrabas, schreef zelf muziek, kon arrangeren en ensembles begeleiden.”
– Aan de Tilburgse Muziekschool gaf je compositiecursussen. Uit mijn interviews met Tilburgse componisten die les bij jou hebben gehad, begrijp ik dat dit een zeer vruchtbare tijd was voor jezelf en voor de Tilburgse muziek in het algemeen. Heb je speciale herinneringen aan deze tijd?
“Het is begonnen in de tachtiger jaren op instigatie van weer Jan van Dijk. Er werd door mij een leerplan gemaakt. Contrapunt, harmonie- en vormleer, compositietechnieken, notaties en stijlen werden behandeld. Het voordeel hiervan is dat je meteen met de inhoud bezig bent: met de klank en de noten. Een stapje verder is het zelf componeren. Er werd samen gespeeld en er werden muziekuitvoeringen georganiseerd. Tot mijn genoegen zijn hier enige ‘vakbroeders’ uit voortgekomen die nog steeds succesvol bezig zijn.”
– Voelde je jezelf ook in de wieg gelegd voor het vak van muziekonderwijzer?
“Mijn lesgeven was al officieel begonnen in 1963 aan de Bredase muziek- en balletschool. Het lesgeven is voortdurend in mijn systeem aanwezig gebleven. Maar ook het zelf muziek beoefenen, alleen of in samenspelverband, heeft mij altijd aangetrokken en ben ik blijven doen. Het individueel muziekonderwijs is nog steeds een stiefkind van de samenleving. Die spanning was er vroeger ook al en zal blijven bestaan zolang er niets wordt gedaan om deze fundamentele zaak op een of andere manier te verankeren. Er zijn in mijn tijd leerplannen en leergangen opgesteld. En er werden examens en uitvoeringen georganiseerd, waardoor er een duidelijker structuur ontstond. Dat heb ik altijd als prettig ervaren.”
– Speelde je als kind al op de piano of op een ander instrument en wanneer ontstond het plan om iets in de muziek te gaan doen?
“Ik speelde ik al heel vroeg piano. Zo vanaf vanaf mijn zesde, denk ik. Via de dirigent van het kerkkoor in Breda, waar ik toen op zat, evenals al mijn broers, werd ik gestimuleerd om naar de muziekschool te gaan, omdat tijdens de repetities bleek dat er al een vaardigheid was in deze richting. Daar kreeg ik les van Kees Heerkens en later van Hein Zomerdijk.”
– Kom je ook uit een muzikale familie?
“Jawel, mijn vader speelde mandoline, mijn broers zaten op het zangkoor en mijn twee zussen speelden ook piano. Als niet iedereen actief muziek beoefende, dan was er toch altijd aandacht en respect voor. En bij feestjes zong iedereen zijn partijtje mee.”
– Via via hoorde ik dat je uitstekend contrabas speelt. Je hebt ook in diverse orkesten gespeeld als contrabassist. Die functie kwam ooit voor jou aan de orde bij het Concertgebouw-orkest. Het idee om daar te gaan spelen, heb je echter laten varen. Wat was daarvoor de reden? Kwam dat door je voorliefde voor de piano?
“Dat kwam door mijn leraar van destijds in Amsterdam. Een leraar is vaak pas tevreden als zijn leerling zijns inziens op de juiste plek zit. En dat is bijvoorbeeld een goede positie in een orkest. Die positie heb ik echter zelf niet geambieerd, al heb ik wel erg goed les gehad van mijn contrabasleraar destijds. Behalve dat, heeft hij ook gepoogd mij aan te laten sterken door eieren met spek te bakken voor de les en daarna nog een uurtje of drie door te laten zwoegen op het instrument. Het is een instrument wat fysiek wel eens veel vraagt.”
– Collega’s van jou zeggen dat je alle bladmuziek zonder problemen speelt zonder deze van te voren gezien of geoefend te hebben. Heb je het ‘á-vue’-spel , zoals het zo mooi heet, in de loop van je muzikale loopbaan zelf geleerd, of is het eerder een gave?
“Dat heb ik ontwikkeld door het moeten en door de praktische ervaring van een doorlopende leerschool. Maar het is ook een gave, ja, dus een combinatie van factoren, zoals een goed ontwikkelde basistechniek. Maar er zijn grenzen aan het vlot prima vista spelen als het atonaal wordt of bij fuga’s van bijvoorbeeld Bach. Het is wel een uitdaging om zomaar een muziekboek open te slaan op een willekeurige bladzijde en het dan goed te kunnen spelen met meteen het juiste begrip voor de muziek.”
– Je staat bekend om je ijzersterke geheugen voor klassieke muziek. En dan niet alleen qua pianomuziek. Leer je nog wel eens nieuwe dingen bij op dat vlak of ontdek je nog wel eens een nieuwe componist van klassiek werk?
“Natuurlijk, ik blijf leren en zoeken. Het muzikale idioom is eigenlijk het interessantste onderdeel van het ontdekken van onbekend werk. Er is nog genoeg te ontdekken bij bijvoorbeeld hedendaagse Franse, Catalaanse en Georgische componisten. Ze hoeven echter niet altijd hedendaags te klinken. Een heel mooie eigen stijl heeft bijvoorbeeld iemand als Carlos Guastavino.”
– De laatste jaren componeerde je veel kamermuziek. Kun je in een paar zinnen vertellen wat je zo bijzonder vindt aan kamermuziek?
“Gedurende mijn gehele tijd op Factorium heb ik veel ensembles geleid. Vooral strijkers, waarvoor ik zowel heb gecomponeerd als bestaande muziek heb gespeeld. Het samenspel-element is een belangrijk onderdeel van de muzikale ontwikkeling. Alles draait om balans en evenwichtige onderlinge klankverhoudingen, om timing en het leren en ontdekken van verschillende muzieksoorten. Je leert daardoor ook te begrijpen dat techniek in dienst staat van muzikaliteit. Dat alles is bijzonder belangrijk. De laatste tijd heb ik veel geschreven voor het Tilburgse blaastrio F3. Het prettige is dan dat je zelf ook mee kunt spelen. Een erg goede ervaring.”
– Je schijnt ook zelf nog wel eens tijdens een kamerconcert op te duiken achter de piano. Bijvoorbeeld om een sopraan te begeleiden. Heb je in 2019 nog als begeleider opgetreden tijdens een kamerconcert? En blijf je ook solo-artiesten, koren of muziekgezelschappen begeleiden?
“Jazeker. In 2019 heb ik gespeeld met het koor Scampolo en bij enkele andere gelegenheden, zoals in de Sacramentskerk in Breda, waar liederen van Schubert en Duparc werden gezongen. Ook met het mannenkoor La Renaissance heb ik nog opgetreden. In 2020 zijn er verder concerten met zangers gepland in Oisterwijk, Tilburg en Chaam. Het is wel iets minder structureel dan vroeger, maar wel fijn om te doen.”
– Gedurende je loopbaan heb je veel in opdracht gecomponeerd. Opdrachtgevers waren onder meer het Brabants Orkest, de Provincie Noord-Brabant en het fonds voor de scheppende toonkunst. Wie waren eigenlijk je favoriete opdrachtgevers en waarom?
“Mijn meest favoriete opdrachtgever is toch meestal een koor of een individuele instrumentalist. Natuurlijk krijg je de meeste eer als het een groot orkest betreft. Maar ik componeer niet voor de eer. Het klinkende resultaat is het mooist als het mij bekende mensen zijn die het uitvoeren. Daar heb ik dan zelf het meeste invloed op.”
– Je hebt een grote hoeveelheid muziek geschreven die niet, nog niet of te weinig is gespeeld. Vind je dat niet jammer?
“Voor mij is het niet zo jammer, wel voor degenen die het niet spelen of uitvoeren. Het is altijd bevredigend als er weer een stuk af is. Het uitvoeren is niet altijd meteen noodzakelijk.”
– Je schreef ook filmmuziek. Muziek van jou was in twee Nederlandse speelfilms te horen. Waarom is dat maar tot twee films beperkt gebleven? Had je geen ambities in die richting?
“Het componeren van muziek en muziekpartituren maken voor film is een kostbare aangelegenheid. Bij die twee films kon het alleen door de vrijwillige inzet van een aantal professionele instrumentalisten. Het is voor een componist ook heel arbeidsintensief. Men moet nog wel eens tot laat doorwerken om de filmmaker tevreden te stellen. Maar het is zéér dankbaar werk. Ik heb er goede herinneringen aan.”
– Hoe lang ben je eigenlijk al met pensioen en mis je het vak van muziekdocent niet een beetje?
“Mijn officiële pensioen is in 2008 ingegaan, dus ik ben al bijna twaalf jaar weg bij het Factorium Podiumkunsten. Maar ik ben nog wel ingesprongen bij uitvoeringen en heb tot 2018 meegedaan aan de strijkerdag. Nog iedere dag ben ik met muziek bezig door te componeren en te studeren. Het vak van muziekdocent mis ik niet zo, want een aantal dingen gaan gewoon door.”
– Je was de eerste componist die in 2019 vrij werk voor de Tilburgse beiaardautomaat schreef in het kader van het componistenproject, een idee van stadscomponist Anthony Fiumara. Dit zei toch wel iets over jouw betekenis als Tilburgse componist. Was je daar zeer vereerd mee?
“Het is altijd een eer om te componeren in opdracht en ik heb mij daar graag mee beziggehouden. Het is ook een héél leuk project geworden, omdat hierdoor iets meer samenhang en bekendheid kon ontstaan voor Tilburgse componisten. Het was dan ook een verrassing dat daar bijvoorbeeld Andreas van Zoelen bij was, die ik vroeger op Factorium vaak heb begeleid toen Andreas nog heel jong was.”
– Heb je je eigen compositie, getiteld ‘De Heike Preludes’, ook op de automaat horen spelen, zo ja, hoe was dat? En was je ook tevreden over de compositie?
“Het is speciaal en ook indrukwekkend. Het komt heel heavy binnen als jouw noten zo over de stad denderen. Je leert er veel van. Voor wat betreft de tevredenheid: van ontevredenheid heb ik geen last. Als een werk klaar is, moet dat meestal zo blijven. Ideeën voor veranderingen hebben pas consequenties voor een volgend werk. Ik had echter al eerder voor de beiaard geschreven, waaronder Een Partita voor beiaard en Bachiana voor beiaard, beide in 2006, en Poëtische Momenten 50 stukken voor beiaard in 2010. De uitvoering van het werk Septimus voor beiaard, in de zaal van Factorium in 2017, was zelfs spectaculair te noemen.”
– Moest je je voor de compositie nog extra in de beiaard als instrument verdiepen?
“Je blijft je steeds verdiepen, waardoor je denkt dat het nog beter wordt en dat het plan wat je had, de verbeelding en de klank precies wordt wat je bedoelde. Dat blijft altijd.”
– In de toekomst zijn er misschien door bezuinigingen geen beiaardiers meer en wordt beiaardmuziek alleen nog op de automaat geprogrammeerd. Waarom moet de handbespeelde beiaard behouden blijven?
“Ook de automaat heeft zijn beperkingen. Dynamiek en veranderingen in tempo zijn nog problematisch. De automatische mechanische bespeling is van alle tijden maar met de huidige mogelijkheden is het toegankelijker geworden om muziek in te voeren. Maar de handbespeelde beiaard is natuurlijk ideaal, maar ook noodzakelijk op een plek waar zich al een beiaard bevindt. De beiaard is een bewijs van een klank-creatieve georganiseerde beschaving van een samenleving. Die is uniek!”
– Wat maakt de klank van de beiaard volgens jou zo bijzonder?
“De beiaard van de Heikese kerk is van een uniek karakter. Door een lichte speelsheid en sprankeling van de prachtig klinkende klokken, door het eigen specifieke geluid, de aparte bouw en de hoogte van de beiaard. De beiaard is een omlijsting van het bestaan. Het uiten van die stedelijke eigenheid is van uitzonderlijk belang voor de stad en voor iedereen die hier leeft.”
Zijn eerste compositie voor saxofoon schreef hij tijdens zijn studie in Tilburg voor een studiegenoot, nu 22 jaar geleden. Compositieles kreeg de Tilburgse saxofonist en componist Andreas van Zoelen (1978) van Alexandre Hrisanide, volgens Van Zoelen een groot mens, waar hij veel van leerde, vooral wat de structuur van een compositie betreft. Tot zijn leermeesters behoort ook de in 2016 overleden Jan van Dijk, de man die naam maakte als musicus, componist en dirigent en als docent actief was aan het Brabants conservatorium. Van hem leerde hij vooral de importantie van het componeren van een melodie die rechtstreeks uit het hart komt. “Ik ben deze mentoren ongelooflijk dankbaar voor wat ze mij op mijn pad meegaven”, zegt hij terugblikkend op zijn studietijd.
In Duitsland zette Van Zoelen zijn studie als saxofonist voort bij Carina Raschèr, dochter van de saxofoonpionier Sigurd Raschèr. Van Zoelen speelde vervolgens alle grote solo’s uit het repertoire voor symfonieorkesten met orkesten als de Berliner Philharmoniker, onder de beroemde dirigent Sir Simon Rattle. Daarnaast werkte hij samen met beroemde musici als Stewart Copeland, bekend van de Britse band The Police, Daniel Kientzy en Markus Stockhausen.
Van Zoelens muzikale loopbaan bestaat inmiddels uit een vrij lange lijst hoogtepunten. Zo musiceerde hij ook bij het Beethoven Orchester in Bonn, het Brandenburgs Staats Symfonieorkest, het Noord Nederlands Orkest Groningen en het Limburgs Symfonie orkest onder chef Ed Spanjaard. In 2002 won hij zijn eerste grote prijs, de zogenaamde ‘Jacques de Leeuw’ Jong Top Talent prijs.
In 2013 trad hij toe tot Edition Sax, een project dat zich richt op het uitvoeren van werken uit de begintijd van de saxofoon. Concerten van dit ensemble vonden onder meer plaats in het MIM in Brussel en tijdens het Nederlands Saxofoon Festival in 2014. In datzelfde jaar zou hij ook als tenorsaxofonist toetreden tot het befaamde Raschèr Saxophone Quartet, dat wereldwijd optreedt in beroemde zalen als de Carnegie Hall New York, de Royal Festival Hall London, de National Concert Hall Taipei en het Concertgebouw in Amsterdam.
Een bijzonder project op Van Zoelens CV is verder het inmiddels al vijftien jaar lopende muziekprogramma ‘l’Histoire du Sax’, waarvoor hij composities bij elkaar zocht uit alle fases van de saxofoonmuziek. Doel van het project is om het publiek deelgenoot te maken van een bijzondere muzikale reis door het verleden van het blaasinstrument. Zo speelde Van Zoelen oude themavariaties uit 1845, impressionistische klanken uit het begin van de 20e eeuw, salonmuziek uit de tijd van de Roaring Twenties, de kleurrijke muziek uit de jaren ’50 en de meest actuele muziek voor saxofoon die maar voor handen is. In een interview met deze site zegt hij over het betreffende project: “Het publiek is tijdens zo’n avondvullend programma altijd enorm enthousiast. Het mooie aan het project is ook dat, naarmate mijn saxofooncollectie groter wordt, je steeds weer andere accenten kunt leggen en recente aanwinsten kunt delen met het publiek.”
Tegenwoordig is Van Zoelen hoofdvakdocent klassiek saxofoon aan de Academy of Music and Performing Arts in Tilburg en geldt hij als autoriteit op het gebied van de geschiedenis van zijn instrument. Zijn omvangrijke verzameling saxofoons bestaat al uit krap honderd oude saxofoons. Een boek dat hij schreef over de geschiedenis van de saxofoon in Nederland zou uitgroeien tot een standaardwerk onder beroepsgenoten. Voor de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard was Van Zoelens CV reden genoeg om de componist te vragen vrij werk te schrijven voor de beiaardautomaat.
– Hoe oud was je toen je muziek ging studeren en waarom saxofoon?
“Ik was zes jaar oud toen ik begon met saxofoon spelen, toen aan de Tilburgse Dans- en Muziekschool in de Tivolistraat. Ik heb indertijd erg getwijfeld tussen klarinet en saxofoon, maar weet nog precies hoe onder de indruk ik was, toen ik voor de eerste keer een saxofoonkoffer open zag gaan. Alleen al optisch was het een geweldig instrument. En toen bleek het ook nog fantastisch te klinken! Als ik tegenwoordig een saxofoon voor mijn collectie vind, voel ik me iedere keer weer dat jongetje van zes jaar. Toen ik veertien was begon ik lessen te volgen aan het conservatorium via de gedecentraliseerde vooropleiding, zoals dat toen heette. Een geweldige constructie. Ik heb in de tien jaar die ik uiteindelijk op het conservatorium studeerde daardoor ontzettend veel kunnen en mogen leren.
– Kom je ook uit een muzikale familie?
“Ik stam inderdaad uit een muzikale familie. Mijn vader speelde mondharmonica en slagwerk, mijn moeder zong. Mijn ouders hebben hard gewerkt zodat wij, de kinderen, allemaal muziekles konden volgen. Mijn broer speelt basgitaar, mijn zus klarinet.”
– Je geldt als een autoriteit op het gebied van de geschiedenis van de saxofoon. Daar heb je zelfs een boek over geschreven. Is de saxofoon als instrument veel veranderd sinds Adolph Sax in 1841 een eerste officiële auditie van zijn creatie gaf?
“De saxofoon is zeker sterk veranderd in al die jaren. Oorspronkelijk is het instrument bedacht voor het symfonieorkest, waar het een brug moest slaan in de instrumentatie tussen strijkers en blazers. Daarnaast was dezelfde rol voor het instrument weggelegd in de militaire muziek waar het hout- en koperblazers met elkaar moest verbinden. Als je op de oorspronkelijke Adolphe Sax-instrumenten uit mijn collectie speelt, voel en hoor je heel goed wat het oorspronkelijke concept was. Door allerlei omstandigheden en ontwikkelingen zijn we daar een heel eind van weggeraakt, wat deels toch wel jammer is.”
– Ik las verder op je site dat je saxofoons verzamelt. Hoeveel heb je er al en zitten er bijzondere exemplaren tussen?
“Mijn collectie bestaat ondertussen uit 98 instrumenten, waaronder tien van Adolphe Sax, de uitvinder van de saxofoon.”
– Je bent tenorsaxofonist van het Raschèr Saxophone Quartet, waarmee je in heel de wereld optreedt in grote concerthallen. Dat kwartet bestaat al sinds 1969. Hoe is het om onderdeel te zijn van dit gerenommeerde gezelschap?
“Het is een grote eer deel uit te mogen maken hiervan. Dit jaar viert het ensemble zijn 50-jarig bestaan, een speciaal moment dus voor het kwartet. Een dirigent zei recent tegen ons dat de traditie en de gravitas van vijftig jaar samen musiceren bijna tastbaar is in de klank. Dat is een mooi compliment. Dit verleden is kostbaar en geeft ons enorm veel. Tegelijkertijd voel ik ook een grote verantwoordelijkheid de traditie te behoeden en klaar te maken voor weer de volgende generatie. Verder is het een hele mooie opgave steeds weer nieuwe werken die voor ons geschreven worden met orkesten en koren over de hele wereld te spelen. Onze volgende reis gaat naar Florida en New York, met daartussen een stop in Havanna, Cuba.”
– Voor het kwartet werden door meer dan tweehonderd componisten muziekstukken geschreven. Zitten daar ook beroemde componisten tussen?
“Componisten die voor ons geschreven hebben zijn mensen als Philip Glass, Mauricio Kagel, Sofia Gubaidulina, Luciano Berio, Tristan Keuris, Charles Wuorinen en Iannis Xenakis. Daar staan beroemde namen tussen!”
– Als solist speelde je uiteenlopende stukken met meer dan twintig orkesten. Wat was je meest memorabele optreden vind je zelf?
“Ieder project heeft zijn eigen mooie herinneringen. Het is daarom moeilijk om er eentje uit te halen. In ieder geval vond ik de première van het werk dat Bernard van Beurden voor mij schreef voor baritonsaxofoon en harmonieorkest een memorabele afsluiting van een mooi traject. Daarnaast heb ik geweldige herinneringen aan de samenwerking met ons eigen Tilburgse Magogo Kamerorkest in de Concertzaal in 2007. Ook een hoogtepunt was de première van het concert voor bas-saxofoon van de Duitse componist Stefan Thomas, dat ik met het orkest in het Duitse Karlsruhe speelde.”
– Veel mensen associëren de saxofoon automatisch met jazz. Zijn saxofoons eigenlijk ook geschikt om er klassieke muziek op te spelen?
“Saxofoons zijn niet alleen maar geschikt om in de klassieke muziek te functioneren, ze zijn er zelfs voor bedoeld. Doordat het instrument werd opgenomen in de jazzmuziek nam het een enorme vlucht, wat natuurlijk geweldig is. Het komt ook door de uitgesproken kameleontische eigenschappen dat het instrument zo breed inzetbaar is. Iets dat ik enorm aan de saxofoon waardeer.”
– Als componist timmer je ook aardig aan de weg. Hoeveel composities staan er eigenlijk al op je naam en wanneer schreef je je eerste compositie voor de saxofoon?
“Mijn recente werk voor de beiaard is opus 101. Mijn eerste compositie, ook mijn eerste compositie voor saxofoon, schreef ik tijdens mijn studie in Tilburg, voor een studiegenoot, nu 22 jaar geleden. Ik kreeg compositieles van Alexandre Hrisanide, een groot mens, waar ik veel van leerde, zeker qua structuur. Later kwam ik bij Jan van Dijk, die mij de importantie van melodie aan het hart legde. Ik ben deze mentoren ongelooflijk dankbaar voor wat ze mij op mijn pad meegaven.”
– Je schreef veel werken voor saxofoon-kwartetten en saxofoon-ensembles. Is dat veel anders dan componeren voor een groot orkest?
“Hoe kleiner je ensemble is, hoe meer je moet nadenken over de essentie van wat je aan het schrijven bent. Vaak is dat heel gezond, maar inderdaad ook wel eens moeilijker als het schrijven voor een heel orkest!”
– Een Duitse recensent schreef over een compositie die je maakte voor sopraan-saxofoon dat het een heerlijke klankstudie was met nauw wrijvende dissonanties, stralende geluidswolken en ‘pulserende tutti’. Zelfs tangomelodieën waren erin te horen. Ben je een groot liefhebber van de tango?
“Ik ben niet specifiek een liefhebber van tangomuziek, maar in dat werk zijn daar wel flarden van te horen.”
– Je hebt ook variaties op het Wilhelmus geschreven voor concertbands en harmonie. Waarom dat?
“Klopt. Eigenlijk was dit een ode aan verschillende componisten die mij inspireerden.”
– Je bent verder de spil in een avondvullend programma rond de geschiedenis van de saxofoon. In het programma wordt een beeld gegeven van alle fases die het instrument in haar groei heeft doorlopen: van themavariaties uit 1845 tot de nieuwste muziek voor de saxofoon van nu. Je speelt daarbij ook steeds op een andere saxofoon. Hoe is het om zo’n programma samen te stellen en op al die verschillende saxofoons te spelen?
“Het programma ‘L’Histoire du Sax’, dat ik al 15 jaar doe met pianist Martien Maas, is een van mijn favoriete projecten! Het is geweldig om op al die verschillende instrumenten uit mijn collectie te spelen, en te voelen hoe het instrument tot zijn recht komt in zijn oorspronkelijke muzikale omgeving. Daarnaast is het fantastisch om die boog te laten horen van de eerste instrumenten, de doorontwikkeling en de huidige saxofoons in hun repertoire. Ik speel aan het eind van dat programma altijd nieuwe muziek die voor mij geschreven is, en altijd is het publiek er enorm enthousiast over. Ik weet zeker dat het komt omdat je als luisteraar op deze manier alles in een kader kunt plaatsen, iets dat essentieel is. Het mooie aan het project is ook dat, naarmate de collectie uitbreidt, je steeds weer andere accenten kunt leggen en recente aanwinsten kunt delen met het publiek.”
– Deze week is in Tilburg het Nederlands Saxofoon Festival weer begonnen. Daar ben jij een van de organisators van. Het festival duurt maar liefst tien dagen. Komen daar ook veel mensen kijken en luisteren en masterclasses bezoeken? En treedt jijzelf ook op?
“Het Nederlands Saxofoon Festival is mijn geesteskind. In 2014 organiseerde ik de eerste editie. Daar was veel internationale aandacht voor. Ook dit keer hoop ik daar natuurlijk op. Uiteraard treed ik zelf op, bijvoorbeeld tijdens het concert op 8 januari in de concertzaal, waar wij als Raschèr Saxophone Quartet als solist te gast zijn bij Philharmonie zuidnederland.”
– Toen ik je uitnodigde voor een interview meldde je me dat je zo’n 17 jaar geleden al eens een werk voor de Tilburgse beiaard schreef op initiatief van je compositieleraar Jan van Dijk, de toenmalige voorzitter van de beiaardcommissie. Was je ook tevreden met de compositie van toen?
“Ja, dat werk heette ‘Knocking at the gates of Heaven’. Op zich was ik wel tevreden. Ik had een structuur opgezet die werkte zoals ik wilde, en dankzij de uitgebreide uitleg van de stadsbeiaardier Carl Van Eyndhoven, met wie ik een uur in de toren zat, was de invulling wat ik ervan verwachtte. Het stuk was goed speelbaar, maar tegelijkertijd was ik wel steeds op zoek naar manieren om me beter uit te drukken, meer kleuren te vinden in de instrumenten waarvoor ik schrijf, en structuren nog beter te ontwerpen. We leven in een prachtige wereld, en dankzij de huidige technologie is een schat aan informatie ontsloten. Wat alleen wel tragisch is, is dat we als mens, als wezen, door de eeuwen heen veel verloren hebben waar het gaat om beleving, subtiliteit en intuïtie. En contact, niet in laatste plaats met onszelf. Veel ‘denkaanzetten’ liggen voor mij verscholen in muziek. Het is bijna een geheimtaal, een codex. Maar het geheim is dat we deze taal allemaal begrijpen, we moeten alleen het kanaal vinden!”
– Heb je de uitvoering van je compositie voor de beiaard van destijds ook zelf gehoord? Zo ja, hoe was dat?
“De uitvoering heb ik destijds zelf gehoord, ja. Dat was best een hele bijzondere belevenis, heel anders als bij de première van werk in een concertzaal. Ik zat tegenover de kerk op een terrasje en wachtte tot mijn werk gespeeld werd. De manier waarop de stadsgeluiden van Tilburg, de stad waar ik zo van hou, versmelten met mijn werk gaven het een onverwachte extra lading!”
– Is het gegeven dat een beiaard een instrument is dat te horen is in de openbare ruimte van invloed geweest op het componeren van je vrije werk voor de beiaardautomaat? Of heb je daar helemaal niet bij stilgestaan?
“Het feit dat het instrument in de openbare ruimte te horen is, is zeker van invloed geweest op het maken van de compositie. Niet voor niets heet het stuk Festina Lente!”
– Waarin schuilt volgens jou het specifieke of eigene van een beiaard? En wat maakt de beiaard onmisbaar?
“Dat het instrument letterlijk en figuurlijk zo midden in de gemeenschap staat is uniek. En natuurlijk zijn er weinig instrumenten die zo ongelofelijk imposant zijn, qua klank, draagkracht en afmeting. Ik zie het zelf als een belangrijk element van onze identiteit als Tilburger.”
Hij is kampioen in het aanleveren van composities voor de Tilburgse beiaardautomaat. De Tilburgse pianist en componist Fons Mommers (1947) schreef dit jaar – als vaste ‘invalkracht’ in het rijtje componisten dat werk schreef voor de automaat – weer meerdere korte en langere stukken. Alle composities kregen ook een titel mee. Zo konden Tilburgers onder meer luisteren naar een 1,5 minuut durend stuk met als prikkelende titel WRAP. Die titel verwees volgens Mommers inderdaad naar een hartig pannenkoekje, waarmee hij de ‘smeuïgheid’ van zijn compositie probeerde te onderstrepen. Met zijn nieuwste compositie, geschreven voor de huidige maand december, voltooide hij zijn kleine reeks opvallend melodieuze beiaardcomposities onder de titel ‘Reserved’.
Wie op de site LinkedIn naar de openbare pagina van de huidige voorzitter van de gemeentelijke beiaardcommissie surft, ontdekt ook een opmerkelijke loopbaan. Zo studeerde hij van 1965 tot 1975 filosofie en theologie en knoopte hij hier ook een studie piano aan het Tilburgse conservatorium aan vast. Na zijn studies werkte hij als wetenschappelijk medewerker aan de Tilburgse universiteit, eerst voor de afdeling filosofie aan de economische faculteit en enige tijd daarna aan de theologische faculteit.
Vanaf 1990 stortte hij zich echter fulltime op de muziek. Mommers ging weer componeren en pianospelen en werd lid van GENECO en de Vereniging van Componisten Noord-Brabant. In een interview met deze site zegt hij: “Muziek was intussen wel belangrijk voor mij geworden. Niet in de laatste plaats omdat ik betrokken raakte bij de oprichting van de VONK, een nieuw podium voor experimentele muziek, die we zelf schreven, improviseerden, organiseerden en uitvoerden.”
In het jaar 2000, op zijn 53ste jaar, nam het leven van Mommers weer een nieuwe opvallende wending. Hij werd brug- en sluiswachter aan het Wilhelminakanaal en de Zuidwillemsvaart en zou met dit werk vijftien jaar lang de kost verdienen. Over de bewuste periode zegt hij zelf: “Als muzikant/componist beschikte ik niet over een vast inkomen. Het fluctuerende inkomen van een brugwachter, die niet in dienst was van Rijkswaterstaat maar van de ingehuurde en toen nog zwaar onderbetalende organisatie ODV, betekende voor mij een hele vooruitgang. Het was ook zeker geen eigen besluit om brugwachter te worden. Aan dat baantje kwam ik door puur toeval.”
Na zijn dienstverband aan het kanaal zou Mommers nog tal van muzikale hoogtepunten beleven. Zo trad hij op als solist, in kleinere en grotere ensembles en werkte hij samen met improviserende musici. Als pianist won hij ook enkele prijzen. Componeren deed hij verder voor allerlei instrumenten, maar ook voor kleinere en grotere bezettingen, vocaal werk en de beiaard. Anno 2019 treedt Mommers nog steeds met veel plezier en enthousiasme op. Zo is hij vaste pianist en componist van het naar hemzelf vernoemd kwartet Mommers4. Een van zijn recente projecten is getiteld ‘Miobi en het Monster’, een onder leiding van Mommers uitgewerkte muzikale voorstelling gebaseerd op een oud Egyptisch sprookje.
– Kun je iets vertellen over je achtergrond? Wanneer en waardoor raakte je geïnteresseerd in muziek, wat was je eerste instrument en kom je ook uit een muzikale familie?
“Ik kom uit een muzikaal nest: zowel mijn vader als mijn moeder zongen graag. Een van mijn oudste herinneringen betreft het samen zingen van mijn ouders. Als mijn vader een liedje begon te zingen viel mijn moeder in met de ‘tweede stem’. Ook kocht mijn vader een piano toen ik twaalf was, aanvankelijk om er zelf op te leren spelen, maar daar hield hij al snel mee op, toen hij merkte dat hij zijn zoon niet kon bijhouden. Behalve pianospelen en zingen vormde blokfluiten op de basisschool een buitengewone stimulans. Ik had het geluk op een school te zitten, waar ik in groep 7 en 8 elke dag na schooltijd samen met enkele andere leerlingen geheel gratis leerde blokfluiten. Zo kwam ik heel jong in een barokensemble terecht dat goed genoeg was om voor de radio te spelen. Als kind heb ik ook jaren, ik ben katholiek opgevoed, in een koor gezongen en maakte ik kennis met muziek uit de Renaissance. Zo kwam het dat ik op mijn vijftiende het concert van Bach voor twee klavecimbels speelde.”
– In de muziekencyclopedie op internet sta je vermeld als pianist. Bespeel je eigenlijk nog andere instrumenten?
“Mijn hoofdinstrument is piano, maar ik heb ook veel orgel gespeeld om wat bij te verdienen en af en toe clavecimbel als het van pas kwam.”
– Je studeerde aan het conservatorium in Tilburg. Je volgde ook cursussen muziektheorie, muziekanalyse en compositie. Als docenten had je Henk Stoop en Alexander Hrisanide. Eén van deze twee dirigeerde ook je eerste composities. Wie van deze twee docenten was dat? En hoe was het om voor het eerst eigen werk in het openbaar te horen?
“Henk Stoop heeft mijn eerste probeersels voor piano gespeeld. Nadien heb ik met Henk allerlei muziek voor twee piano’s gespeeld. Binnenkort hoop ik met hem en nog twee andere pianisten ‘Ameublement des touches’, een groot stuk voor vier piano’s, te gaan spelen. Alexander Hrisanide dirigeerde enkele van mijn eerste grotere stukken. Telkens als ik voor de eerste keer mijn eigen muziek hoor (en zie!) spelen, is dat voor mij een confronterende ervaring. Met mijzelf, met de muziek en – last but not least – met de muzikanten die het stuk uitvoeren.”
– Na je opleiding aan het conservatorium werkte je onder meer aan de Tilburgse Dans- en Muziekschool als repetitor. Wat was dat precies voor een job?
“Als repetitor begeleid je leerlingen van de muziekschool voor uitvoeringen of examens. Dat was pas veel jaren later, na mijn werk op de universiteit. In die tijd heb ik ook een paar jaar als docent piano gewerkt in Dongen, Gilze en Rijen.”
– Je componeert voor allerlei instrumenten, voor kleinere en grotere bezettingen en je schrijft ook vocaal werk. Waar gaat echter je grootste voorkeur naar uit wat componeren betreft?
“Ik heb geen echte voorkeur. Het hangt er vaak vanaf welke muzikant of welk instrument zich aandient, of met welke andere muzikanten je op een bepaald moment samenwerkt. Componeren van vocale muziek lag voor mij tamelijk voor de hand, omdat ik zelf vaak koren heb begeleid als pianist.”
– Waar schuilt voor jou bij het componeren van muziek de grootste uitdaging in? En, ben je snel tevreden over een eigen compositie of ben je voortdurend aan het schrappen en schrijven?
“Moeilijke vraag! Wat ik telkens een uitdaging vind, bij elk nieuw stuk, is de vraag: hoe krijg ik de aanvankelijke inval, idee, aanleiding, of innerlijke roerselen zo in het gareel en strak – of minder strak – in het jasje, dat er uiteindelijk een overtuigende en ‘toonbare’ vorm is, waarmee je voor de dag kunt komen? En, nee, ik ben daar niet snel tevreden over. Vaak zijn ook aanpassingen nodig, na een eerste keer spelen. Wel is het zo, dat ik eenmaal gespeelde stukken meestal laat voor wat ze waard zijn.”
– In de periode 2000-2015 was je brug- en sluiswachter aan het Wilhelminakanaal en de Zuidwillemsvaart. Heb je in die tijd ook veel muziek gecomponeerd? Het lijkt mij in elk geval dé ideale werksituatie voor het schrijven van muziek…
“Mijn periode als brugwachter was heel belangrijk. Ik hoefde geen carrière meer in de wetenschap te maken. Het brugwachteren bracht ook een heel andere leefstijl met zich mee. Er was tijd voor bezinning, fantasie, literatuur en muziek. Ik maakte schetsen of plannen die ik later uitwerkte, schreef gedichten of surfde op het internet. Het werk als brugwachter bracht mij definitief op het pad van de Muzen. Ook hield ik er enkele jaren een dagboek op na. De situatie was inderdaad aanvankelijk ideaal. Later, als gevolg van steeds meer bediening op afstand en toenemende automatisering, is de ‘muziek’ wel uit het brugwachteren verdwenen.”
– Je hebt naast piano ook filosofie gestudeerd. Achter jouw composities zit vaak ook een filosofisch getint verhaal. Vind je het nog steeds leuk om over muziek te filosoferen?
“Filosofie is nooit ver weg als ik muziek maak. Deels omdat ik niet zonder kan en het een lange tijd ook mijn werk was, deels omdat filosoferen je soms ook op een idee kan brengen voor een compositie. Ook het lezen van filosofen die over muziek schrijven vind ik heel interessant. Om er een paar te noemen: Alicja Gescinska, Marlies de Munck, Maartin Hoondert, Lydia Goehr, Roger Scruton, en niet te vergeten de interessante jonge Belgische filosoof en muzikant Tomas Serrien.”
– Wat weinig mensen weten: je schrijft ook poëzie. Je hebt zelfs een dichtbundel op je naam staan getiteld Kanaalzout. Zit er ook muziek in je poëzie? Ik bedoel een bepaalde ritmiek?
“Ik heb weinig ervaring als dichter en voel me in dat opzicht onzeker. Tegelijkertijd staat het dichten naar mijn gevoel erg dicht bij de muziek, putten ze uit dezelfde bron, alleen: de ‘vertaling’ is anders. Ritmiek is een van de belangrijkste gemeenschappelijke componenten, lijkt me. De betekenis van de woorden kan zelfs overgaan in pure klankexpressie. Toch blijft muziek ongrijpbaarder en mysterieuzer dan poëzie.”
– Komt uit je liefde voor poëzie ook de behoefte voort om mooie, levendige ‘menselijke’ muziek te maken?
“Jazeker! Poëzie, die me echt raakt, vráágt om muziek. Dat is althans bij mij zo. Het is ook mogelijk bij poëzie in ‘strenge’ versvorm. Als poëzie bezield is, dus geen rijmpjes-gepruts, geen academisch hoogstandje, en geen pedante ‘chic-doenerij’, dan is in mijn ogen muziek het aangewezen medium.”
– Op de website van het door jou opgerichte kwartet Mommers4 las ik dat je ook prijzen hebt gewonnen. Er staat niet bij welke. Komt dit door je bescheidenheid?
“Ja, ik heb inderdaad enkele prijzen gewonnen, heel lang geleden, ver voor de tijd dat ik überhaupt aan componeren dacht. Ik speelde toen prijzenswaardig Beethoven, solo, en Brahms op viool of piano of duo. Het zijn liefdes die ik nooit meer kwijtraak. Maar, ik, bescheiden? Oké, dan nu maar even opscheppen: na tien muziekvoorstellingen, inclusief tekst en beeld, zijn nummer elf en twaalf op dit moment in voorbereiding. Een tweede dichtbundel ligt verder op de loer. En ik ben bezig met een artikel over de Brabantse beeldend kunstenaar Juul van de Kolk.”
– Je toert op oudere leeftijd nog altijd rond met je kwartet. Wat ik heb begrepen is dat dit groepje veel op improvisatie is gericht en dat er ook tekst en beeld in de optredens zitten. Heb je nog andere leuke en interessante ideeën klaarliggen voor komende optredens, zo ja, wat wil je met dit kwartet nog bewerkstelligen?
“Mommers4 wil een eigen geluid laten horen zonder te verstarren in een te gesloten of ontoegankelijk jargon. De focus van het componeren valt minder op muziek als ‘compositie’, dan op componeren als ‘taking part in a musical performance’. Participatie omvat uiteraard uitvoeren, repeteren, maar ook zorgen voor financiële middelen, het kopen van een video-projector, een synthesizer, componeren, improviseren, filosoferen, publiciteit, kaartjes verkopen, etcetera. Bij Mommers4 wordt componeren zo onderdeel van een gezamenlijk proces, waarbij muziek de hoofdrol speelt. Componeren voor Mommers4 gaat van meet af aan over veel meer dan alleen maar over het schrijven van muziek. Ons volgende project heeft de dichter en filosoof Adwaita – een pseudoniem van Andreas Dèr Mouw – als uitgangspunt. Het feit dat Dèr Mouw honderd jaar dood is, heeft tot nu toe om onbegrijpelijke redenen weinig aandacht gekregen, naar ik weet. Onbegrijpelijk, omdat het gaat om een uitzonderlijk dichterlijk en filosofisch talent uit de tijd rond 1900. Op de agenda van Mommers4 staan verder collagegedichten uit ‘Die blassen Herren mit den Mokkatassen’ van Herta Müller en, voor het begin volgend jaar, mijn stuk HORT voor klarinetensemble in samenwerking met Maarten Jense.”
– In 2013 heb je je intensief beziggehouden met de levensbeschouwing én de muziek van Antony Kok, experimenteel schrijver en medeoprichter van het tijdschrift De Stijl. Wat was Antony Kok voor een man? En wat was de reden voor je bovenmatige interesse in deze figuur?
“Anthony Kok stamt uit dezelfde periode als Andreas Dèr Mouw. Ook over hem zou ik nog graag een essay willen schrijven. Ik raakte geboeid door de beweging van De Stijl. Bovendien maakte de persoon Anthony Kok mij nieuwsgierig: hij hield, net als ik, van pianospelen, schreef gedichten en had een grote belangstelling voor filosofie. In mijn essay heb ik geprobeerd Anthony Kok in het bredere verband te plaatsen van de culturele en maatschappelijke omgeving waarin hij leefde.”
– In 2017 vond in Tilburg de première plaats van ‘Attaca’, een muziekstuk voor de beiaard, geschreven door jou naar aanleiding van het 30-jarig jubileum van de beiaardier Carl Van Eyndhoven. Was dat je eerste werk dat je voor de beiaard schreef? En was Carl enthousiast over je stuk?
“Attaca was niet mijn eerste stuk voor beiaard. In de vorige eeuw heeft Carl mijn eerste stuk voor de beiaard gespeeld in het kader van een project van Brabantse componisten. Over mijn muziek voor de beiaard in het algemeen, is Carl niet ontevreden, geloof ik.”
– Je schreef dit jaar al meerdere keren composities voor de beiaardautomaat. Een daarvan kreeg als titel WRAP mee. In een kort interview met deze site vertelde je dat je je muziek voor de automaat ziet als een soort eetbaar pannenkoekje. Heeft je nieuwste werk voor de automaat, onder de titel Reserved 3, ook weer iets smakelijks meegekregen qua compositie?
“Over muziek als smakelijke hapjes denk ik hooguit in ironische termen. Boeiende muziek heeft in mijn ogen meestal inspanning, intensieve voorbereiding, tijd en moeite nodig. Dit ontgaat politici, die kunstenaars onterecht voor ‘subsidieslurpers’ uitmaken. Evenals voor de handgespeelde beiaard wil ik ook voor de beiaardautomaat boeiende en muzikale muziek schrijven. Het verschil tussen automatisch- en handspel is, qua restricties en mogelijkheden, een bijzondere uitdaging voor mij als componist, terwijl voor allebei geldt dat de resonantie-ruimte letterlijk en in sociaal opzicht een geheel andere is dan die van een concertzaal. De composities Reserved 1, 2 en 3 schreef ik als ‘invalkracht’ bij het componistenproject van de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard als er voor een specifieke maand nog geen muziek voor de beiaardautomaat beschikbaar was.”
– Wat is volgens jou zo typerend aan de klank van de beiaard?
“Van oorsprong is de klank van de beiaard voor mij verbonden met een tamelijk anoniem stadsgeluid: het typische klokkengeluid, dat hoorde bij het erfgoed van een stad. Wil de beiaard levend blijven als erfgoed, dan zal ie uit de anonimiteit moeten worden gehaald.”
– Hoe wil je dat voor elkaar krijgen?
“Dat kan op allerlei manieren. Een van die manieren is om de beiaard te promoten als zelfstandig en volwaardig concerterend muziekinstrument, zie bijvoorbeeld het werk van de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard. Een andere manier is het multifunctioneel gebruik ten dienste van de Tilburgse bevolking, van stedelijke en andere, buitenmuzikale gebeurtenissen, kortom, als ‘volksinstrument’. Pikant vind ik zelf de verhouding tussen deze twee. De beiaard is er immers voor iedereen. En dat is misschien ook zijn mogelijke zwakte in een individualistische cultuur als de onze, want alles wat in onze samenleving van waarde is voor iedereen, is mijn inziens tanende.”
– Is het belangrijk dat er in Nederland een professionele opleiding tot beiaardier blijft bestaan? Of denk je dat de belangstelling onder de jeugd hiervoor sterk dalende is en dat de opleiding uiteindelijk verdwijnt?
“Voor mij is de beiaard een belangrijk verbindend element in onze stad. Om te zorgen dat dit ook voor de toekomst geldt, hebben we op de eerste plaats een uitstekend spelende, professioneel opgeleide en verantwoordelijke beiaardier nodig, die – horribile dictu – nooit vervangen kan en mag worden door een automaat. Iemand als Carl Van Eyndhoven dus.”
Evert van Merode (1980) heeft wel wat studies en opleidingen op zijn naam staan. Zo studeerde hij piano aan het Fontys Conservatorium Tilburg en cultuurwetenschappen aan de Universiteit van Tilburg en volgde hij in Amsterdam lessen in compositieleer. Als kerkmusicus is hij actief in de Dominicusgemeente te Amsterdam. Tevens is hij dirigent van twee profane koren: in Utrecht bij het Gemengd Koor Nootabene en in Tilburg bij het Kleinkoor XingNu.
Van Merode geldt zonder twijfel als een van de meest actieve kerkmusici die Nederland rijk is. Piano en orgel spelen in kleine kerkgemeenschappen, een koor dirigeren, componeren voor grote koren en kleine amateurkoren: het kwam allemaal al eens op zijn pad. De afgelopen jaren componeerde hij voornamelijk werk voor koren, waaronder liturgische muziek. Ook schreef hij kamermuziek voor verschillende gezelschappen. Naast zijn activiteiten als dirigent en begeleider werd hij ook regelmatig gevraagd om solisten te begeleiden.
In een interview met deze site zegt hij over zijn werk als componist: “Misschien schrijf ik wel het liefst voor piano, omdat ik achter de piano al improviserend begin met het componeerproces. Maar het hangt uiteindelijk helemaal af van het doel van of de opdracht voor het stuk. Ik vind het heel leuk om werken voor koor te schrijven – niet in de laatste plaats omdat er koren zijn die het willen zingen.”
In het muzikale bestaan van Van Merode speelt ook de Stichting Muziek-Nu een belangrijke rol. De projecten van de stichting, die hij samen met een collega-musicus oprichtte, laten zien hoe kerkmuziek op een aantrekkelijke en hedendaagse manier is te presenteren. Een voorbeeld daarvan waren de zogenaamde Droomconcerten die de stichting organiseerde voor het ten gehore brengen van nieuwe muziek op een speelse en fantasievolle wijze. Het doel daarbij is vooral om de gangbare concertpraktijk op zijn kop te zetten.
“Sommige muziekstukken waren geïnspireerd door poëzie en hadden ‘dromen’ als rode draad. Niet alleen muziek had dus een plaats binnen de concerten, maar ook andere kunstvormen, zoals beeldende kunst, literatuur en theater”, zegt Van Merode. Eind 2018 bracht de stichting de CD ‘Dromen op Muziek’ uit. Diverse Nederlandse en Vlaamse componisten, waaronder Van Merode zelf, schreven er muziekstukken voor speciaal bedoeld voor piano, viool en cello. Dat alles onder het motto: muziek is er om gehoord en beleefd te worden.
– Hoe oud was je toen je wist: ik word muzikant? En, bespeelde je toen al een instrument. Kom je verder ook uit een muzikale familie?
“Als kind wist ik al vrij vroeg dat ik piano wilde spelen – en geen ander instrument. Toch ben ik relatief laat met pianolessen begonnen, zo rond mijn 10e jaar. Muziek maken werd thuis enorm gestimuleerd. Dat heeft me zeker geholpen om enthousiast te blijven voor ‘de muziek’. Daarnaast speelde kerkmuziek ook een grote rol – ik kreeg een goede reden om muziek te maken, onder andere als begeleider bij kerkkoren. Een betere leerschool is voor een musicus niet denkbaar naar mijn idee. Ik heb geleerd om te improviseren, te componeren, te dirigeren en te zingen. Dat alles vanuit een zekere muzikale intuïtie. Ik ben overigens ook pas tamelijk laat aan het conservatorium gaan studeren. Na mijn middelbare schooltijd was ik al begonnen aan een studie Cultuurwetenschappen.”
– Je studeerde piano aan het Fontys Conservatorium Tilburg en volgde lessen Compositie in Amsterdam. Kon je niet in Tilburg terecht voor de opleiding Compositie?
“In Tilburg heb ik zowel piano als Compositie gestudeerd aan het Fontys Conservatorium. Na een jaar ging mijn Compositie-docent Willem Jeths over naar Amsterdam. Ik ben hem toen gevolgd en heb een aantal jaren privé-les bij hem gevolgd.”
– Heb je aan je studie Cultuurwetenschappen nog iets gehad voor wat betreft je muzikale carrière?
“Dat was een waardevolle opleiding vanwege de ontwikkeling en verdieping van mijn uiteenlopende interesses voor culturele fenomenen. Achteraf kan ik concluderen dat het een mooie toevoeging was bij mijn muziekstudie.”
– Je speelt orgel en piano binnen een aantal Nederlandse kerkgemeenschappen. Je bent je zelfs een stuk intensiever bezig gaan houden met orgel spelen binnen de kerk. Waarom?
“Orgel speelde ik incidenteel wel eens in de kerk. Pas het afgelopen jaar ben ik serieus werk gaan maken van mijn orgelspel en volg ik lessen aan het conservatorium. Dit heeft direct te maken met het feit dat ik sinds dit jaar als organist en pianist ben aangesteld in de Dominicuskerk in Amsterdam. In Tilburg ben ik sinds afgelopen zomer niet meer actief in de kerkmuziek, het accent heeft zich verschoven naar Amsterdam. Al ben ik in Tilburg nog wel dirigent en begeleider van Kleinkoor XingNu. Verder val ik her en der in bij andere koren.”
– Op internet wordt je vaak aangeduid als kerkmusicus. Zijn kerkmusici nog wel in zwang anno 2019? Het aantal actieve kerken is in elk geval de laatste vijftig jaar sterk afgenomen.
“Kerkgemeenschappen zijn op veel plaatsen in Nederland sterk aan het vergrijzen, en daardoor aan het krimpen – of zelfs aan het verdwijnen. Daarmee staat uiteraard de religieus beleefde, en in kerkelijke context gepraktiseerde. kerkmuziek zwaar onder druk. Kerken sluiten en gemeenschappen ‘verdampen’. Dat is zoals het is – de secularisatie is een feit en zal de komende jaren nog verder doorzetten. Het vak van kerkmusicus is dus niet meer zo vanzelfsprekend – misschien ben ik één van de laatste der Mohikanen, haha. Maar ik prijs me nog steeds gelukkig dat ik in kerkelijke context muziek kan maken. De Dominicus is wat dat betreft een uitstekende plek!”
– Veel kerkgemeenschappen zijn ook in omvang een stuk kleiner geworden. Betekent dit ook dat het daardoor eenvoudiger is geworden om aangenomen te worden als (koor)dirigent?
“Geen idee, maar ik verwacht dat het antwoord ‘ja’ is. Maar ik gun iedere beginnende koordirigent een leerschool ‘in de kerk’.”
– In het kerkje Blauwkapel in Utrecht was je ooit tijdens een concert dirigent én pianist tegelijk. Hoe ging dat?
“Dat gebeurt met enige regelmaat. Hoe het ging? Dat zou je beter aan het publiek kunnen vragen, haha.”
– Behalve composities voor koren staan tussen je composities ook werken voor strijkorkest, harp, viool en orgel. Voor welk instrument componeer je het liefst nieuw werk en waarom?
“Misschien schrijf ik wel het liefst voor piano, omdat ik achter de piano al improviserend begin met het componeerproces. Maar het hangt uiteindelijk helemaal af van het doel van of de opdracht voor het stuk. Ik vind het heel leuk om werken voor koor te schrijven – niet in de laatste plaats omdat er koren zijn die het willen zingen. Een pragmatische overweging dus. Maar uiteindelijk is iedere denkbare bezetting een grote ontdekkingstocht.”
– Een van de composities op je site, die voor twee stemmen en piano, heeft als titel ‘Phones’. Dat is wel een hele aparte titel. Hoe kwam je daarop? En had je compositie ook iets met telefoons te maken?
“Nee, dit stuk heeft helemaal niets met telefoons te maken. Het gedicht ‘Phones’ is van de Griekse dichter Kavafis en betekent zoveel als ‘stemmen’. Het gaat over stemmen van dierbare gestorvenen of mensen die we niet meer kunnen ontmoeten – hun stemmen, die klinken als muziek in onze oren, raken we maar niet kwijt uit onze gedachten en dromen.”
– De afgelopen jaren componeerde je voornamelijk koorwerken. Je schreef daarvoor verschillende liturgische werken. Zijn muziekstukken voor koren tegenwoordig veel anders dan die van, laten we zeggen, een eeuw geleden?
“Misschien kun je zeggen dat we op dit moment in artistieke zin in een zeer eclectische tijd leven – de naweeën van het postmodernisme, zo je wilt. Uiteraard brengt iedere tijd zijn eigen muziek voort, en iedere componist probeert zijn of haar eigen taal of geluid te ontwikkelen. Maar er wordt heden te dage stilistisch veel ‘overgenomen’ uit andere stijlperioden. En toch probeert iedere componist zijn eigen taal en/of geluid te ontwikkelen. Dat heeft zich door de jaren heen ontwikkeld – er was geen moment waarop ik ‘het licht’ zag.”
– Op Spotify vond ik vier composities van jou voor een koor. Twee daarvan duren niet langer dan 1,5 minuut. Maak je graag hele korte composities?
“Ja, ik heb een grote voorkeur voor aforistische stukken. ‘De grote vorm’ heeft me nooit zo gelegen – al hoop ik nog steeds een keer te beginnen aan iets als een Requiem. Ik heb ooit eerder een Stabat Mater geschreven. Ja, religieuze thema’s blijven me inspireren. Maar ook gedichten van Rawie, Rimbaud of Marsman. Composities gebaseerd op teksten van voornoemde dichters zijn doorgaans ook redelijk kort.”
– Je bent ook één van de oprichters van de Stichting Muziek Nu. Wat is dat precies voor een stichting?
“Deze stichting heb ik samen met mede-musicus Arjan van Baest opgericht. De stichting beoogt het organiseren van concerten waarbij diverse kunst-uitingen, waaronder beeldende kunst, literatuur, theater en muziek, op een toegankelijke manier samenkomen en er steeds gezocht wordt naar verrassende, contrasterende motieven. Het afgelopen jaar stond in het teken van de productie van een CD. De zogenaamde Droomconcerten waren eenmalig en bedoeld om de CD ‘Dromen op muziek’ te presenteren aan het publiek. Dit jaar geven we op zondag 22 december in de kapel van Mariëngaarde in Tilburg-West een kerstconcert rond het thema ‘De Pastorale’. Samen met het hedendaagse muziekgezelschap CoMa en een projectkoor proberen we met een kritische blik naar het herderlijk tafereel rond de kerststal te kijken. Arjan en ik hebben nieuwe stukken geschreven rond dit thema en gewezen museumdirecteur Frans Ellenbroek is spreekstalmeester van dienst. Het belooft weer een verrassend uurtje te worden. Wees welkom!”
– Is een Droomconcert het hedendaagse muzikale equivalent van de viering van de heilige mis?
“Nee, totaal niet – alhoewel er over het algemeen wel dramatisch of theatrale parallellen te vinden zijn tussen een seculier concert en religieuze liturgie. Het gaat dan om de vorm waarin de inhoud gepresenteerd wordt – op een betekenisvolle en overtuigende wijze. Misschien gaat het allemaal wel om de ‘levendige wijze’ van presenteren of beleven.”
– Op je site staan dertien composities van jouw hand. Je laatste compositie dateert uit 2015. Ben je niet meer zo actief als componist of worden latere composities nog niet vermeld?
“Uiteraard heb ik meer muziek geschreven dan die stukken die op mijn website vermeld staan. Vanwege de gelukkige omstandigheid dat ik vader ben geworden van een zoon van inmiddels een jaar oud moet ik bekennen dat de productie van nieuwe stukken tot een minimum beperkt is gebleven het afgelopen jaar. Maar mijn website is ook wel enigszins verouderd. Ach ja, zo gaan die dingen… Ik houd het niet voldoende bij. Op de CD ‘Dromen op Muziek’ staat overigens het meest recente stuk van mijn hand, een werk voor cello en piano. De CD is nog altijd op internet te bestellen via de website van de Stichting Muziek Nu.”
– Door de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard is je gevraagd om voor de maand december korte uurstukken te componeren. Is het ook de eerste keer dat je werken voor een beiaardautomaat hebt gecomponeerd?
“Dit is de eerste keer, ja.”
– Hoe anders is het om een compositie voor de beiaardautomaat te schrijven in vergelijking met andere instrumenten?
“Ieder instrument heeft zijn eigen karakteristieken uiteraard. Nu heb ik me laten vertellen dat het aan te bevelen is om voor de beiaard noten te schrijven die op de piano helder klinken met het rechterpedaal ingedrukt – zodat alles door elkaar klinkt. Dat heb ik dus maar geprobeerd.”
– Ben je tevreden met hoe de composities voor de automaat zijn geworden en hebben ze ook een titel gekregen?
“Ik heb de set van korte stukjes ‘Klanken voor Kai’ genoemd. De drie letters van mijn zoon Kai zijn in muzieknoten te noteren als D-A-B. Dit motief heb ik in alle drie de stukjes op vrije wijze verwerkt. Ik hoop dat de stukken door de automaat transparant genoeg klinken.”
– Heb je je uurstukken al gehoord op de beiaardautomaat, zo ja, hoe was dat?
“Nee, ik heb ze helaas nog niet gehoord.”
– Wat is er volgens jou zo typerend aan de klank van de beiaard of beiaardautomaat?
“Ik ben dol op het geluid van klokken – zowel het ‘beieren’ van kerkklokken als het vertrouwde stadsgeluid van de beiaard in diverse stadscentra. Het heeft een nostalgische component, ik zal het geluid missen wanneer het niet meer op gezette tijden klinkt. Persoonlijk zal ik niet een uur lang naar beiaardmuziek, hoe mooi vertolkt ook, gaan zitten of staan luisteren. Voor mij is het beiaardgeluid een omgevingsfactor en een onmiskenbaar onderdeel van het stadsgeluid. De stad zwijgt niet wanneer de beiaard klinkt of speelt – het stadsgewoel krijgt een ‘sonore glans’ op het moment dat de klokken klinken.”
– Hoe zie jij de toekomst van de (handbespeelde) beiaard? Zal het instrument over tien jaar nog te horen zijn in Nederland?
“Ik mag het hopen! Laten we de positie van stadsbeiaardier ook vooral niet opgeven. De automaat is een prima surrogaat voor de beiaardier op momenten dat die niet ‘live’ speelt. Laten we verder niet vergeten dat juist een beiaardier van ‘vleesch en bloet’ de uitgelezen ambassadeur van de beiaard is. Zijn of haar kennis en kunde moet in ere en in stand gehouden worden. Niet in de laatste plaats om ook nieuwe muziek tot klinken te brengen en variatie en diversiteit in stijlen te waarborgen.”