“Ik vond het interessant om de beiaard te verbinden aan een gladde bluesstijl”

Xavier van de Poll samen met violiste Ruoyun Li

Jong en succesvol: hoe doe je dat? Vraag het aan de in Tilburg geboren violist en componist Xavier van de Poll (1995). Werk van hem werd onlangs in China uitgevoerd, met de jong muzikant zelf als eregast. Slechts weinig jonge Nederlandse componisten hebben zo’n unieke prestatie al op hun CV staan.

Van de Polls  interesse voor muziek ontstond al op 4-jarige leeftijd tijdens een bezoek aan de muziekschool, alwaar hij in een kerstconcert kennismaakte met de viool, het instrument dat zijn hart zou veroveren en hij twee jaar later zelf zou leren bespelen als leerling violist. Maar niet voordat hij de wens van zijn ouders zou vervullen om eerst zijn zwemdiploma te halen. Op zijn twaalfde jaar had Van de Poll echter al een CV van drie kantjes.

Zijn liefde voor orkestmuziek en opera ontdekte hij acht jaar later bij het JeugdOrkest Nederland, waar hij gedurende zeven jaar bekende symfonieën, symfonische gedichten, soloconcerten en opdrachtwerken op de lessenaar kreeg. Van 2005–2011 was hij student aan de JongTalent Klas, de jeugdafdeling van het Fontys Conservatorium in Tilburg.

Van de Poll is niet alleen talentvol als violist. Als componist bouwde hij ook al een aardige loopbaan op. De basis daarvan legde hij op zijn negentiende met een opleiding aan het Conservatorium van Amsterdam en een studie Muziekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Dat Van de Poll als student geen moeilijke materie uit de weg ging, bleek uit de scriptie die hij schreef met als titel: “What’s the matter with atonality? On the perception of atonal music from a neuropsychological viewpoint”.

Na Amsterdam zou hij terugkeren naar Tilburg, om aldaar de bachelor Compositie Klassiek af te ronden met als docent onder andere de Tilburgse stadscomponist Anthony Fiumara. Van de Poll zou ‘summa cum laude’ afstuderen met een 9,5 als eindcijfer en een portfolio bestaande uit werken voor orkest, kamermuziek en solo-instrumenten.

Afgelopen jaren maakte Van de Poll zijn reputatie ook internationaal waar. Zo werd zijn muziek al enkele malen in het buitenland uitgevoerd. In 2018 was hij bovendien winnaar van de Vierde Internationale Compositie Competitie ‘Sinfonietta per Sinfonietta’ met zijn dubbelconcert getiteld The Tale of Prince Ivanovich. En recentelijk woonde hij dus in China de wereldpremière bij van een eigen compositie getiteld Spring Lantern Festival, geheel geschreven in Chinese stijl en door een jury van Chinese componisten uitverkoren om te worden uitgevoerd door de Master-studente en concertmeester van het Central Conservatory Orkest Ruoyun Li.

Met de Tilburgse beiaard kwam Van de Poll enkele jaren geleden al in aanraking. Zo kreeg zijn compositie ‘The Cool Carillon’ in 2018 een eervolle vermelding in een speciale competitie ter gelegenheid van het 100-jarig jubileum van de Nederlandse Klokkenspelvereniging. De wereldpremière van het door blues beïnvloede werk zou in Tilburg plaatsvinden met stadsbeiaardier Carl Van Eyndhoven op het klavier. Dat alles inclusief live videobeelden, in een programma waarin ook composities van andere Tilburgse muziekstudenten te horen waren.

– Jouw interesse voor muziek – en specifiek de viool – zou zijn ontstaan tijdens een kerstconcert op de muziekschool. Na dat concert wilde je net zo goed viool leren spelen als de violist in dat concert. Klopt dat?

“Dat klopt inderdaad! Ik was erg jong, zo’n vier jaar oud, en bracht een bezoek aan de lokale muziekschool waar ik verschillende instrumenten kon beluisteren. De viool was klaarblijkelijk liefde op het eerste gezicht, haha!”

– Je ouders wilde je echter niet op vioolles doen voordat je je zwemdiploma had gehaald. Had je je diploma ook eerder dan je eerste vioolles?

“Correct. Ik heb eerst mijn zwemdiploma gehaald en ben vervolgens vrijwel direct op vioolles gegaan,  omdat ik het nog steeds graag wilde.”

– Kom je ook uit een muzikale familie?

“Qua beroepsmusici ben ik de enige uit mijn gezin, maar er is altijd wel waardering voor geweest aan het thuisfront. Muzikaal plezier is er in ieder geval wel genoeg in de familie.”

– Als 12-jarige bestond je CV al uit drie kantjes. Op welke dingen die toen al op je CV stonden was je het meest trots?

“Jeetje… Ik weet het niet! Ik heb überhaupt vrijwel nooit een gevoel van trots, omdat ik tevens niet het gevoel heb dat ik nou zo supergoed bezig ben. Ex-Berliner Philharmoniker chef Sir Simon Rattle verwoordde het in een portret-documentaire het beste, naar mijn mening: ‘There are two types of musicians: the ones who are supremely confident about themselves and the ones who are constantly in doubt about themselves’, zo zei hij. Ik behoor zeker tot de tweede categorie en eigenlijk heeft dat altijd zo gevoeld, voornamelijk omdat ik in het verleden heel vaak afgewezen ben voor audities. Na elke afwijzing word je harder en ga je óf stoppen óf nog harder werken zodat het de volgende keer niet meer gebeurt. Dat heeft me veel goeds gedaan!”

– In 2008 trad je als violist toe tot het Jeugdorkest Nederland. Daarin was je zeven jaar lang actief als violist. In  het orkest speelde je een heleboel klassieke werken. Wat waren destijds je favoriete klassieke werken om te spelen en zijn ze dat nog steeds, zo ja waarom?

“Het Jeugdorkest Nederland was voor mij absoluut een eindeloze schatkist aan waardevolle basiskennis over het functioneren van een orkest, de rol van de dirigent, het sociale aspect wat betreft het samen spelen met andere jongeren, hoe alle klassieke westerse instrumenten klinken live, hoe het is om reizend concerten te geven, noem maar op! Zonder het Jeugdorkest was ik beslist niet geweest waar ik nu ben. Het heeft niet alleen de technische basis gelegd op gebied van mijn orkestrale composities, maar ook een sociale basis en netwerk waar ik nog altijd dankbaar gebruik van maak. Ik was verder altijd onderdeel van één van de vioolsecties die de solist begeleidde. Mijn favoriete projecten, om op je eigenlijke vraag te komen, waren beslist het spelen van Tchaikovsky’s Zesde Symfonie ‘Pathétique’ tijdens een tournee door Italië. Steden zoals Ancona, Montecatini Terme en Firenze werden aangedaan. Het Piazza del Signoria zat stampvol tijdens het avondconcert. Een ander favoriet project was Mahler’s Eerste Symfonie ‘Titan’, waar nog een mooie opname van te vinden is op YouTube. Dat is wellicht een opname waar ik wél met trots op terug kan kijken, dat ik dat in een collectief van negentig andere musici voor elkaar heb weten te krijgen. Uiteindelijk is het lastig te zeggen wat ik precies het leukste vond: er was elk half jaar een nieuw programma met nieuwe solisten en nieuwe musici. Dat maakte het vooral leuk om er zeven jaar in te zitten. Het was ook best uniek,  aangezien de normale duur van een lid twee of drie jaar is. Ik wist toen al dat dit voor mij een fantastische leerschool was en bleef maar al te graag hangen!”

– Jouw wens als jonge violist was om veel te spelen met grote orkesten en over de wereld te reizen voor optredens. Hoeveel reizen heb je inmiddels achter de rug? Welke landen heb je al aangedaan en waar zou je nog graag een keertje willen spelen?

“Haha, ja die droom als violist is nu vervangen door compositie, geloof ik… Maar ik reisde als violist al tamelijk veel. Zeker met het Jeugdorkest Nederland ben ik in veel Europese landen geweest. En ik heb een mooie reis gemaakt naar Canada voor het 75-jarig jubileum van de bevrijding van Nederland.  Waar ik het liefst nog een keer gespeeld zou willen worden? In de recentelijk voltooide ‘state-of-the-art’ concertzaal in Hamburg, de Elbphiharmonie. Die akoestiek daar wil ik graag een keer meemaken!”

– Je bent onlangs zelfs in China geweest om de wereldpremière van een eigen compositie bij te wonen. Dit werk van jou, de acht minuten durende compositie Spring Lantern Festival, was geselecteerd door een jury van Chinese componisten in een internationale competitie. Je was daar ook als enige Westerse componist bij aanwezig. Hoe was het om daar bij te zijn?

“China was voor mij een fantastische ervaring. Het begon toen een Chinese vriendin van me hier op Fontys mij een bericht stuurde over een competitie ergens in China, en dat de deadline over 36 uur was. Dat vond ik wel een leuke uitdaging, om een werk van acht minuten te schrijven in een dag. Na dertien uur was het af en stuurde ik het op zonder er verder nog aan te denken. Vervolgens kreeg ik drie uur voordat ik naar Londen vertrok voor mijn master-audities een e-mail dat ik een uitnodiging ontvangen had van de Central Conservatory of Music in Beijing. Ik was geselecteerd als één van de finalisten en de uitvoering was over slechts twee weken. Dat was wel even schrikken, om dat op je bordje te krijgen voordat je vertrekt. Uiteindelijk is het allemaal goed gekomen en heb ik de reis gemaakt. Het concert zelf was interessant: ik heb zestien werken gehoord van Chinese componisten van meerdere conservatoria en gespeeld door zestien verschillende Chinese violisten. Ze hadden mij  daar verder zeker niet verwacht, maar het contact met de Chinese studenten was heel erg fijn!”

– Een Chinese violiste verzorgde de wereldpremière van je werk. Heb je ook nog veel leuke reacties op je compositie gehad? Of wat vonden de mensen ervan?

“Tot mijn verbazing kreeg ik tamelijk vaak te horen dat het ontzettend Chinees klonk. Geen idee hoe, maar ik kreeg mooie complimenten en heb ook vaak andere studenten mogen complimenteren op hun werken. Het waren beslist werken van ontzettend hoog niveau en ik was onder de indruk dat ze heel goed weten hoe ze voor viool moeten schrijven. Viool is een ongelofelijk lastig instrument om voor te componeren als je het werk niet zelf speelt.”

– Je compositie was in Chinese stijl geschreven, las ik ergens. Wat moet ik me daarbij voorstellen?

“Natuurlijk dacht ik tijdens het schrijven: wat is nou precies Chinese stijl? Wat moet ik daaronder verstaan? Ik had, los van mijn kennis opgedaan tijdens mijn bachelor Muziekwetenschap, niet veel praktische kennis van het Chinees repertoire. Ik wist ook niet of ik gigantisch de plank mis zou slaan. Uiteindelijk ben ik intuïtief afgegaan op wat ik zeker wél wist. Met die elementen ben ik gaan spelen. Verbazend genoeg klonken veel werken die avond niet typisch ‘Chinees’, want überhaupt de vraag beantwoorden wat Chinees is, is knap lastig. Daarnaast kan je opperen dat alles wat nu van Chinese hand komt per definitie een onderdeel is van de Chinese stijl, waardoor alle esthetische voorkeuren door elkaar lopen, zoals dat altijd is geweest in elke stijlperiode, maar dan binnen de perken van wat het kader van die periode toestaat. Als we die gedachte nou verder doortrekken, had ik dan eigenlijk wel mee mogen doen? Ik ben immers geen onderdeel van het Chinees canon, maar het Westers, met een eigen traditie. Anderzijds kan het ook een teken zijn dat het Chinese canon nu plaats maakt voor het Westen, wat andersom natuurlijk ook gebeurt.”

– Je had eerder al een internationale compositie competitie gewonnen, te weten de ‘Sinfonietta per Sinfonietta’. Daarvoor componeerde je het dubbelconcert The Tale of Prince Ivanovich. Wat is precies een dubbelconcert? En wie is Prince Ivanovich?

“Een dubbelconcert is een compositievorm waarbij er twee instrumenten soleren, begeleid door vaak een orkest of ensemble. De competitieopdracht was een werk voor strijkorkest, cello en viool. Ik baseerde de compositie op het leven van de Russische prins Ivanovich, die in 1917 vluchtte naar Zweden om de Sovjet-revolutie te ontwijken. Dat turbulente verhaal was voor mij de inspiratiebron  voor de muziek die ik uiteindelijk heb geschreven.”

– Composities die je maakte, schreef je onder meer voor blazers, violisten, alt-sopranen, ensembles en orkesten. Voor wie componeer je eigenlijk het liefst en waarom?

“Mijn grote liefde is het orkest. Ik vind het orkest een fantastisch apparaat met bijna oneindig veel knopjes, paneeltjes en hendeltjes. In het verlengde daarvan ligt opera. Wellicht stiekem in typisch Wagneriaanse stemming kan ik ook zeggen dat opera voor mij voelt als het summum van klassieke muziek: een samenwerking tussen tekst, poëzie, muziek, decor en toneel. Het is het perfecte canvas om je fantasie op los te laten in samenwerking met anderen. Om dát voor elkaar te krijgen, is een gigantische uitdaging die ik nog even op me laat wachten, maar hopelijk niet al te lang.”

– In je bio op je site schrijf je dat je niet bang bent voor het gebruik van conventionele compositiemethodes, zoals tonaliteit, om je muzikale ideeën uit te kunnen drukken. Kun je voor de leek uitleggen wat je daar precies mee bedoelt?

“Tamelijk lang heb ik me beziggehouden met de dichotomie tussen wat we noemen tonaliteit en atonaliteit. Dit zijn twee technische begrippen die – héél beknopt – uitdrukken of de muziek die je gaat horen toegankelijk is om naar te luisteren. Atonaliteit is moeilijk om naar te luisteren, omdat dat een heel ander luisterkader vereist, eentje waarbij training vrijwel altijd aanwezig moet zijn. Anderzijds is tonaliteit het gros van muziek die we horen: het is muziek die makkelijker te volgen is, omdat het continu herkenningspunten bevat voor het gehoor. Een soort psychologisch comfort wordt vervolgens gecreëerd in je brein omdat de klanken ‘lekker in het gehoor liggen’. Wat ik dus probeer te zeggen met die zin is dat ik het niet schuw om alle middelen te gebruiken die ik aan kan grijpen om mijn verhaal te vertellen. Het stamt van een ietwat gedateerde discussie die ik al student intern heb moeten voeren: in de vorige eeuw lag het ontzettend gevoelig om als componist tonaliteit te gebruiken. Dat was in veel Europese kringen onacceptabel. Nu is dat allemaal veel losser geworden gelukkig. Dus eigenlijk is de discussie tussen tonaliteit en atonaliteit wel zo’n beetje voorbij voor mij. Het zijn slechts twee labels om een spectrum mee uit te drukken. Waar je op dat spectrum wil zitten als componist, en dus wil bepalen hoe uitdagend je muziek wordt om naar te luisteren, dat bepaal je zelf.”

– In welke rol ben je eigenlijk het liefst actief. In de rol van violist of die van componist?

“Zeker als componist. Het past nou eenmaal beter bij me. Ik heb er meer succes en plezier mee, dus ik kijk terug op de viool als een absoluut noodzakelijke basis die ik heb moeten leggen voordat ik nu als componist ben geworden wie ik ben. Wellicht is viool studeren een te mechanisch proces voor mij. Ik had als violist soms al merkwaardige interpretaties van standaardwerken, en dat is achteraf een duidelijk signaal dat jezelf wijden aan een instrument wellicht niet de beste keus is. Die signalen zie ik achteraf pas en ben ik nu nog altijd aan het ontdekken.”

– Op je blog beschrijf je je avonturen als straatmuzikant in de VS. In Aspen verdiende je genoeg geld om leuk rond te kunnen reizen. Jij bent ook de enige componist in ons project die in Tilburg straatmuzikant is geweest. Reageren Tilburgers anders op straatmuzikanten dan Amerikanen? En waren Tilburgers net zo gul?

“In Nederland is de reactie best wel hetzelfde, of ik nou in Tilburg, Rotterdam of Den Haag speel. Amerika is wel erg anders. Intern is daar natuurlijk veel meer diversiteit. In het rustige Aspen word je ook anders benaderd dan downtown Denver, maar ik speel altijd met plezier op straat. In Tilburg wordt altijd positief gereageerd. Vooral in de zomerdagen kun je ook best aardig verdienen op straat, het uurloon kan dan wel twintig euro per uur zijn, maar je moet wel staan bakken in de zon. Zo raakte ik tijdens een food-festival, waar Amerikanen erg veel van houden, ontzettend bruin in 2018. Ik verdiende ongeveer 60 dollar per uur en kon daarmee bijna heel mijn trip betalen. Ik kreeg zelfs een keer maar liefst 200 dollar van een koppel – dat zou hier nooit gebeuren, uiteraard vanwege culturele verschillen.”

– Speelde je in Tilburg ook ander werk dan in de VS?

“Nee, omdat ik dit ook doe als soort van sociaal experiment, maak ik er een punt van om altijd hetzelfde repertoire te spelen, waar ik ook ben. Dat geeft natuurlijk de meest objectieve resultaten.”

– Je mocht van de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard vrij werk componeren voor de beiaardautomaat. Was je achteraf tevreden over het resultaat?

“Ja! Ik schreef een best aardige compositie in bluesstijl, vandaar ook de naam The Cool Carillon. Ik wilde de klank een soort gladde bluessmaak geven, en vond het wel interessant om die stijl te verbinden aan een beiaard.”

– In oktober 2018 speelde Carl Van Eyndhoven je werk al live op de beiaard van de Heikese kerk. De wereldpremière van je compositie was dus al eerder, klopt dat?

“Dat klopt, de première was al in oktober 2018. Terwijl Carl speelde in de kerktoren werd er een live audio- en videofeed doorgegeven aan de concertzaal op school.”

– Wat zijn jouw ideeën over de toekomst van de beiaard? Blijft het originele handwerk van een beiaardier bestaan of wordt het vervangen door de automaat?

“Ik hoop dat er wellicht een balans kan worden gezocht tussen moderne technologie en klassieke ‘handarbeid’ op de beiaard. Ik ben er absoluut wel zeker van dat de beiaardtraditie zal blijven leven: dat instrument is zó ontzettend verbonden aan onze gemeenschappelijke historie, dat zal gelukkig nooit verdwijnen.”

– Wat is er volgens jou zo bijzonder aan de klank van de beiaard?

“Ten eerste is de beiaard een gigantisch apparaat, dat vind ik al tamelijk imposant. Het is ook heel bijzonder om van een toren een instrument te maken waarmee hamers slaan op een individuele bel. Het is deze ‘antiekheid’ die mij ook wel aanspreekt. Daarnaast is er veel verschil in klank in de laagte en hoogte. De Tilburgse beiaard van de Heikese Kerk heeft prachtige hoge bellen met een zeer heldere klank. De allergrootste bellen klinken natuurlijk altijd zeer luid en doordringend. De rest ertussen is simpelweg een spectrum.”

– Wat ik heb begrepen is dat je naar Londen vertrekt om daar je muziekstudie voort te zetten aan de Royal College of Music. Maar je keert ook tijdelijk terug naar China. Hoe zit dat?

“Ja, ik hoop in mei terug naar Beijing te gaan voor vier maanden. De Central Conservatory of Music heeft me uitgenodigd om een kort studietraject te volgen, waarbij ik op de campus mag wonen, gebruik mag maken van de faciliteiten en kan deelnemen aan festivals. En ik krijg een gratis taalcursus Chinees aangeboden! Dat is dan ter voorbereiding van mijn PhD, die ik aldaar wil behalen. Op dat alles ben ik me nu ook aan het focussen. Het merendeel van mijn tijd probeer ik Chinees te leren,  zodat ik – voordat ik naar Londen ga – een redelijke basis heb gelegd om er zelf op voort te kunnen bouwen. Ik denk dat dat wel gaat lukken. Intussen ben ik hard aan het werk voor muziek voor Gwyneth Wentink voor de Dutch Harp Festival in mei en bereid ik me voor op het studieleven in Londen. Kortom, er is genoeg te doen voor mij!”

Continue reading...

“Het komt heel heavy binnen als jouw noten zo over de stad denderen”

Over Henk Stoop, de in Tilburg bekende muziekdocent en componist, is online helaas maar weinig info voorradig. Probeer op het internet maar eens een biografie van de man te vinden. Een paar alinea’s, veel meer duikt er via de door ons gebruikte zoekopdrachten niet op in de zoekresultaten van Google. Collega-muzikanten die les kregen van Stoop en hem ook goed kennen, zijn echter vol bewondering. Eén van hen zegt: “Zijn liefde voor de muziek is zeer groot, naturel en compleet onbaatzuchtig. Daarbij heeft ie veel muziek gespeeld, gedirigeerd en, niet te vergeten, geschreven voor zogenaamde amateurs. Zijn verdiensten als muziekpedagoog zijn ook even groot als zijn verdiensten als componist.”

Uit de paar karige loopbaanbeschrijvingen die we online vinden, valt ook wel enigszins op te maken dat Stoop een bijzondere muzikale carrière op zijn naam heeft staan en nog steeds actief is als begeleider van muziekgezelschappen en solisten. Tijdens kamerconcerten in Tilburg en elders in Brabant duikt hij nog regelmatig achter de piano op. Kamermuziek, vooral de laatste jaren is Stoop er veel mee bezig. Het element van samenspel geldt voor Stoop ook als een belangrijk onderdeel van de muzikale ontwikkeling van zangers en instrumentalisten. Vandaar ook zijn voorliefde voor kleine, enkelvoudige bezettingen. Bij kamermuziek draait het om balans, timing en goede onderlinge klankverhoudingen.

Als student gaf hij al les in piano en contrabas, begeleidde hij zangers en dansers en deed hij ervaring op in grote orkesten. Als contrabassist speelde hij onder meer in het Nederlands Kamerorkest, het Radio Kamerorkest en Het Brabants Orkest. Een orkestbaan zou hij echter nooit ambiëren. De reden? Zijn baan aan de Tilburgse Muziekschool, later Factorium geheten, was zodanig veelzijdig dat zijn specialiteiten hier beter tot hun recht kwamen dan in een orkest. Als docent kon hij muziekles geven, zelf muziek schrijven, arrangeren, ensembles begeleiden en meer, ofwel de dingen doen die hij leuk en interessant vond of waar hij liever mee bezig was.

Behalve als docent was de in 1943 in Breda geboren Stoop ook als componist zeer actief. En veelgevraagd. Componeren deed hij onder meer in opdracht van het Brabants Orkest, de Provincie Noord-Brabant en het fonds voor de scheppende toonkunst. Het leverde hem ook prijzen op. Zo ontving hij in 1983 de Compositieprijs van het Brabants Conservatorium.

In 1985 vertolkte Het Brabants Orkest onder leiding van dirigent André van der Noot zijn Symfonie nr. 1. Compositieopdrachten kreeg hij ook voor grotere koorwerken met orkestbegeleiding. Stoop componeerde daarnaast de muziek voor de Nederlandse films Waterlanders (1994) en Erwt (1997) van filmmaakster Simone van Dusseldorp. Het waren volgens Stoop twee arbeidsintensieve klussen, waarvoor hij wel eens tot laat moest doorwerken om de filmmaakster tevreden te kunnen stellen. Terugkijkend noemt hij het echter een zéér dankbaar werk.

– Je studeerde piano, contrabas , orkestdirectie en compositie aan het Brabants Conservatorium. Je kreeg les van onder andere de gelauwerde Tilburgse componist Jan van Dijk. Bewaar je ook goede of leuke herinneringen aan deze tijd en jouw leermeesters?

“Jan van Dijk was een zéér goede en prettige leermeester. Hij verbeterde de bestaande lacunes, die bij elke student anders liggen, met het respect voor de eigenheid en de talenten. Hij gaf veel voorbeelden en werkte vanuit zijn eigen ervaring en muzieknotatie-ontwikkeling. Hij was ook zeer verbonden met zijn studenten. Er ontstond ook een vriendschap die gedurende heel zijn leven zou voortduren. Mijn ervaring met André Rieu sr. waren iets minder. Piano studeerde ik bij Jan Wijn. Bij hem heb ik héél veel geleerd, waar ik later veel aan had. Ook hij was een heel belangrijke meester.”

– Na je studie ben je gaan werken in het muziekonderwijs. Waarom ben je niet in een groot orkest terechtgekomen, maar koos je ervoor om muziekleraar te worden?

“Geruime tijd gaf ik al les en begeleidde ik zang en dans, terwijl ik nog studeerde. Ook had ik al ervaring opgedaan in diverse orkesten. Hierbij had ik niet het idee dat een orkestbaan het ideale bestaan was. Mijn baan aan de Tilburgse Muziekschool, later TDMS en nog later Factorium geheten, was zodanig veelzijdig, dat mijn kwaliteiten en specialiteiten daar meer uitkwamen dan in een orkest. Ik was actief als docent piano en contrabas, schreef zelf muziek, kon arrangeren en ensembles begeleiden.”

– Aan de Tilburgse Muziekschool gaf je compositiecursussen. Uit mijn interviews met Tilburgse componisten die les bij jou hebben gehad, begrijp ik dat dit een zeer vruchtbare tijd was voor jezelf en voor de Tilburgse muziek in het algemeen. Heb je speciale herinneringen aan deze tijd?

“Het is begonnen in de tachtiger jaren op instigatie van weer Jan van Dijk. Er werd door mij een leerplan gemaakt. Contrapunt, harmonie- en vormleer, compositietechnieken, notaties en stijlen werden behandeld. Het voordeel hiervan is dat je meteen met de inhoud bezig bent: met de klank en de noten. Een stapje verder is het zelf componeren. Er werd samen gespeeld en er werden muziekuitvoeringen georganiseerd. Tot mijn genoegen zijn hier enige ‘vakbroeders’ uit voortgekomen die nog steeds succesvol bezig zijn.”

– Voelde je jezelf ook in de wieg gelegd voor het vak van muziekonderwijzer?

“Mijn lesgeven was al officieel begonnen in 1963 aan de Bredase muziek- en balletschool. Het lesgeven is voortdurend in mijn systeem aanwezig gebleven. Maar ook het zelf muziek beoefenen, alleen of in samenspelverband, heeft mij altijd aangetrokken en ben ik blijven doen. Het individueel muziekonderwijs is nog steeds een stiefkind van de samenleving. Die spanning was er vroeger ook al en zal blijven bestaan zolang er niets wordt gedaan om deze fundamentele zaak op een of andere manier te verankeren. Er zijn in mijn tijd leerplannen en leergangen opgesteld. En er werden examens en uitvoeringen georganiseerd, waardoor er een duidelijker structuur ontstond. Dat heb ik altijd als prettig ervaren.”

– Speelde je als kind al op de piano of op een ander instrument en wanneer ontstond het plan om iets in de muziek te gaan doen?

“Ik speelde ik al heel vroeg piano. Zo vanaf vanaf mijn zesde, denk ik. Via de dirigent van het kerkkoor in Breda, waar ik toen op zat, evenals al mijn broers, werd ik gestimuleerd om naar de muziekschool te gaan, omdat tijdens de repetities bleek dat er al een vaardigheid was in deze richting. Daar kreeg ik les van Kees Heerkens en later van Hein Zomerdijk.”

– Kom je ook uit een muzikale familie?

“Jawel, mijn vader speelde mandoline, mijn broers zaten op het zangkoor en mijn twee zussen speelden ook piano. Als niet iedereen actief muziek beoefende, dan was er toch altijd aandacht en respect voor. En bij feestjes zong iedereen zijn partijtje mee.”

– Via via hoorde ik dat je uitstekend contrabas speelt. Je hebt ook in diverse orkesten gespeeld als contrabassist. Die functie kwam ooit voor jou aan de orde bij het Concertgebouw-orkest. Het idee om daar te gaan spelen, heb je echter laten varen. Wat was daarvoor de reden? Kwam dat door je voorliefde voor de piano?

“Dat kwam door mijn leraar van destijds in Amsterdam. Een leraar is vaak pas tevreden als zijn leerling zijns inziens op de juiste plek zit. En dat is bijvoorbeeld een goede positie in een orkest. Die positie heb ik echter zelf niet geambieerd, al heb ik wel erg goed les gehad van mijn contrabasleraar destijds. Behalve dat, heeft hij ook gepoogd mij aan te laten sterken door eieren met spek te bakken voor de les en daarna nog een uurtje of drie door te laten zwoegen op het instrument. Het is een instrument wat fysiek wel eens veel vraagt.”

– Collega’s van jou zeggen dat je alle bladmuziek zonder problemen speelt zonder deze van te voren gezien of geoefend te hebben. Heb je het ‘á-vue’-spel , zoals het zo mooi heet, in de loop van je muzikale loopbaan zelf geleerd, of is het eerder een gave?

“Dat heb ik ontwikkeld door het moeten en door de praktische ervaring van een doorlopende leerschool. Maar het is ook een gave, ja, dus een combinatie van factoren, zoals een goed ontwikkelde basistechniek. Maar er zijn grenzen aan het vlot prima vista spelen als het atonaal wordt of bij fuga’s van bijvoorbeeld Bach. Het is wel een uitdaging om zomaar een muziekboek open te slaan op een willekeurige bladzijde en het dan goed te kunnen spelen met meteen het juiste begrip voor de muziek.”

– Je staat bekend om je ijzersterke geheugen voor klassieke muziek. En dan niet alleen qua pianomuziek. Leer je nog wel eens nieuwe dingen bij op dat vlak of ontdek je nog wel eens een nieuwe componist van klassiek werk?

“Natuurlijk, ik blijf leren en zoeken. Het muzikale idioom is eigenlijk het interessantste onderdeel van het ontdekken van onbekend werk. Er is nog genoeg te ontdekken bij bijvoorbeeld hedendaagse  Franse, Catalaanse en Georgische componisten. Ze hoeven echter niet altijd hedendaags te klinken. Een heel mooie eigen stijl heeft bijvoorbeeld iemand als Carlos Guastavino.”

– De laatste jaren componeerde je veel kamermuziek. Kun je in een paar zinnen vertellen wat je zo bijzonder vindt aan kamermuziek?

“Gedurende mijn gehele tijd op Factorium heb ik veel ensembles geleid. Vooral strijkers, waarvoor ik zowel heb gecomponeerd als bestaande muziek heb gespeeld. Het samenspel-element is een belangrijk onderdeel van de muzikale ontwikkeling. Alles draait om balans en evenwichtige onderlinge klankverhoudingen, om timing en het leren en ontdekken van verschillende muzieksoorten. Je leert daardoor ook te begrijpen dat techniek in dienst staat van muzikaliteit. Dat alles is bijzonder belangrijk. De laatste tijd heb ik veel geschreven voor het Tilburgse blaastrio F3. Het prettige is dan dat je zelf ook mee kunt spelen. Een erg goede ervaring.”

– Je schijnt ook zelf nog wel eens tijdens een kamerconcert op te duiken achter de piano. Bijvoorbeeld om een sopraan te begeleiden. Heb je in 2019 nog als begeleider opgetreden tijdens een kamerconcert? En blijf je ook solo-artiesten, koren of muziekgezelschappen begeleiden?

“Jazeker. In 2019 heb ik gespeeld met het koor Scampolo en bij enkele andere gelegenheden, zoals in de Sacramentskerk in Breda, waar liederen van Schubert en Duparc werden gezongen. Ook met het mannenkoor La Renaissance heb ik nog opgetreden. In 2020 zijn er verder concerten met zangers gepland in Oisterwijk, Tilburg en Chaam. Het is wel iets minder structureel dan vroeger, maar wel fijn om te doen.”

– Gedurende je loopbaan heb je veel in opdracht gecomponeerd. Opdrachtgevers waren onder meer het Brabants Orkest, de Provincie Noord-Brabant en het fonds voor de scheppende toonkunst. Wie waren eigenlijk je favoriete opdrachtgevers en waarom?

“Mijn meest favoriete opdrachtgever is toch meestal een koor of een individuele instrumentalist. Natuurlijk krijg je de meeste eer als het een groot orkest betreft. Maar ik componeer niet voor de eer. Het klinkende resultaat is het mooist als het mij bekende mensen zijn die het uitvoeren. Daar heb ik dan zelf het meeste invloed op.”

– Je hebt een grote hoeveelheid muziek geschreven die niet, nog niet of te weinig is gespeeld. Vind je dat niet jammer?

“Voor mij is het niet zo jammer, wel voor degenen die het niet spelen of uitvoeren. Het is altijd bevredigend als er weer een stuk af is. Het uitvoeren is niet altijd meteen noodzakelijk.”

– Je schreef ook filmmuziek. Muziek van jou was in twee Nederlandse speelfilms te horen. Waarom is dat maar tot twee films beperkt gebleven? Had je geen ambities in die richting?

“Het componeren van muziek en muziekpartituren maken voor film is een kostbare aangelegenheid. Bij die twee films kon het alleen door de vrijwillige inzet van een aantal professionele instrumentalisten. Het is voor een componist ook heel arbeidsintensief. Men moet nog wel eens tot laat doorwerken om de filmmaker tevreden te stellen. Maar het is zéér dankbaar werk. Ik heb er goede herinneringen aan.”

– Hoe lang ben je eigenlijk al met pensioen en mis je het vak van muziekdocent niet een beetje?

“Mijn officiële pensioen is in 2008 ingegaan, dus ik ben al bijna twaalf jaar weg bij het Factorium Podiumkunsten. Maar ik ben nog wel ingesprongen bij uitvoeringen en heb tot 2018 meegedaan aan de strijkerdag. Nog iedere dag ben ik met muziek bezig door te componeren en te studeren. Het vak van muziekdocent mis ik niet zo, want een aantal dingen gaan gewoon door.”

– Je was de eerste componist die in 2019 vrij werk voor de Tilburgse beiaardautomaat schreef in het kader van het componistenproject, een idee van stadscomponist Anthony Fiumara. Dit zei toch wel iets over jouw betekenis als Tilburgse componist. Was je daar zeer vereerd mee?

“Het is altijd een eer om te componeren in opdracht en ik heb mij daar graag mee beziggehouden. Het is ook een héél leuk project geworden, omdat hierdoor iets meer samenhang en bekendheid kon ontstaan voor Tilburgse componisten. Het was dan ook een verrassing dat daar bijvoorbeeld Andreas van Zoelen bij was, die ik vroeger op Factorium vaak heb begeleid toen Andreas nog heel jong was.”

– Heb je je eigen compositie, getiteld ‘De Heike Preludes’, ook op de automaat horen spelen, zo ja, hoe was dat? En was je ook tevreden over de compositie?

“Het is speciaal en ook indrukwekkend. Het komt heel heavy binnen als jouw noten zo over de stad denderen. Je leert er veel van. Voor wat betreft de tevredenheid: van ontevredenheid heb ik geen last. Als een werk klaar is, moet dat meestal zo blijven. Ideeën voor veranderingen hebben pas consequenties voor een volgend werk. Ik had echter al eerder voor de beiaard geschreven, waaronder Een Partita voor beiaard en Bachiana voor beiaard, beide in 2006, en Poëtische Momenten 50 stukken voor beiaard in 2010. De uitvoering van het werk Septimus voor beiaard, in de zaal van  Factorium in 2017, was zelfs spectaculair te noemen.”

– Moest je je voor de compositie nog extra in de beiaard als instrument verdiepen?

“Je blijft je steeds verdiepen, waardoor je denkt dat het nog beter wordt en dat het plan wat je had, de verbeelding en de klank precies wordt wat je bedoelde. Dat blijft altijd.”

– In de toekomst zijn er misschien door bezuinigingen geen beiaardiers meer en wordt beiaardmuziek alleen nog op de automaat geprogrammeerd. Waarom moet de handbespeelde beiaard behouden blijven?

“Ook de automaat heeft zijn beperkingen. Dynamiek en veranderingen in tempo zijn nog problematisch. De automatische mechanische bespeling is van alle tijden maar met de huidige mogelijkheden is het toegankelijker geworden om muziek in te voeren. Maar de handbespeelde beiaard is natuurlijk ideaal, maar ook noodzakelijk op een plek waar zich al een beiaard bevindt. De beiaard is een bewijs van een klank-creatieve georganiseerde beschaving van een samenleving. Die is uniek!”

– Wat maakt de klank van de beiaard volgens jou zo bijzonder?

“De beiaard van de Heikese kerk is van een uniek karakter. Door een lichte speelsheid en sprankeling van de prachtig klinkende klokken, door het eigen specifieke geluid, de aparte bouw en de hoogte van de beiaard. De beiaard is een omlijsting van het bestaan. Het uiten van die stedelijke eigenheid is van uitzonderlijk belang voor de stad en voor iedereen die hier leeft.”

Continue reading...