FOTO: Ingrid Bertens
Van de Tilburgse pianist en componist Jo Sporck (1953) ging in Tilburg op meerdere plekken nieuw werk in première. De Tilburgse Concertzaal was daarvan misschien wel de mooiste en meest prestigieuze plek. Maar ook bovenin de Heikese kerk was het een compositie van Sporck die in oktober 2018 haar première beleefde op de fonkelnieuwe beiaardautomaat. Het werk, met de titel ‘Imprecaties’, was zelfs het allereerste muziekstuk dat voor de nieuwe automaat werd gecomponeerd en twee weken lang een paar keer per uur over de straten van de Tilburgse binnenstad rolde.
In dezelfde maand oktober kreeg Sporck op zijn 65ste verjaardag een eigen muziekevenement: het vijf dagen durende pianofestival ‘Tilburg op Vleugels’. Met als één van hoogtepunten een optreden van pianist Antal Sporck, de zoon van Jo, die het festival afsloot met Zindering, een nieuwe compositie van zijn vader, gevolgd door een beroemd pianostuk van de ‘Engel van Salzburg’, de geniale Wolfgang Amadeus Mozart, te weten Pianoconcert nr. 22 in Es Dur.
Sporck, die geboren en getogen werd in het Limburgse Heerlen, beleefde zijn vorming tot muzikant al op zeer jonge leeftijd als koorzanger op school en in de kerk. Voor zingen bleek Sporck ook een bijzonder talent te hebben. “Het was een feest om met de klas te zingen. Ik had een mooie jongenssopraan. Het kerkkoor was ook een bron van verbinding”, zo vertelde hij later hierover in een interview met Omroep Tilburg. Naast een solistenopleiding piano aan het conservatorium in Maastricht volgde hij in Tilburg een studie compositie bij de vermaarde componist en dirigent Jan van Dijk en bij componist en muziekpedagoog Hans Kox. Met beiden zou hij jarenlang een vriendschappelijke band als collega-componist onderhouden. Wonen in Tilburg bleek ook zeer aangenaam. Voor veel mensen werd Sporck, ondanks zijn Limburgse afkomst, een rasechte Tilburger.
Behalve als een van Tilburgs bekendste klassieke componisten, geldt Sporck ook als één van de meest veelzijdige. Afgelopen veertig jaar schreef hij onder meer muziek voor piano, kamermuziekensembles, koren en vocalisten. Zijn werk was daarnaast op verschillende grote concertpodia te horen in steden als Moskou, New York, Montevideo en Seattle. Een bijzonder jaar voor Sporck was 1988, het jaar waarin hij de allereerste Nederlandse componist zou worden wiens werk op de Russische staatsradio te horen was en die ook zelf bij de uitvoering van zijn werk aanwezig was. Het zou een memorabele avond worden. “Een dag voor de première stond de hoboïst nog te stoeien met de noten, was het slagwerkensemble niet komen opdagen en moest ik de pianist van mijn trio nog wijzen op sleutelwisselingen”, aldus Sporck terugkijkend op deze gebeurtenis in het interview hieronder.
Een goede omschrijving geven van Sporcks muziek is anno 2020 nog niet zo makkelijk. Zijn eigen website helpt ons hier echter een handje bij. Op de site wordt de muziek omschreven als ‘herkenbaar en uniek’. Toonformules zijn door de componist zelf ontwikkeld, terwijl het handschrift van de componist te herkennen is aan de sterk ‘polyfoon getinte’ klanken. In zijn muzikale werk genaamd Spacemusic zijn het vooral de ruimtelijke effecten die een opvallend onderdeel vormen van de compositie.
Tilburgers enthousiast maken voor klassieke muziek: ook daar had ‘zendeling’ Sporck zijn handen vol aan, maar dan wel in positieve zin. Zo verzorgde hij muzikale lezingen voor buurtgenoten en verenigingen en schreef hij boek over het belang van muzikale vorming onder de titel ‘Uit de doeken, uit de kleren’. Succesvol was hij vooral met het in 1986 door hemzelf opgerichte kamermuziekpodium De Link, dat tien jaar lang kriskras door de stad naar wisselende locaties zou reizen voordat het in 1998 een definitieve locatie vond in de gerestaureerde kapel van Het Cenakel. Samen met De Smet zou De Link uitgroeien tot de belangrijkste Tilburgse plek voor het horen van kamermuziek. In totaal zou Sporck twaalf jaar voorzitter zijn van het podium.
In 2013 ontving Sporck de grote zilveren legpenning van Tilburg als blijk van dank voor zijn inzet voor de stad.
– Komt u uit een muzikale familie?
“Deels. Van vaderskant. Minstens zo doorslaggevend voor mijn muzikale ontwikkeling is de basisschool geweest waar elke meester of juffrouw iedere dag zong met de klas en ons zelfs met het gregoriaans liet kennismaken.”
– Uw muzikale loopbaan begon eigenlijk al in Heerlen in het kerkkoor. U bleek een mooie jongenssopraanstem te hebben. Heeft u later in uw loopbaan nog veel aan dit zangtalent gehad?
“Na het breken van mijn stem is het nooit meer iets geworden. Dat neemt niet weg dat de stem en de zang voor mij leidraad zijn gebleven voor het musiceren.”
– Uw kinderen Antal en Misha zijn muzikaal opgevoed en net als u beroepsmuzikant geworden. Wat heeft u ze vooral meegegeven om ze zover te krijgen dat ze in uw voetsporen zijn getreden?
“Muziek heeft hen vanaf de geboorte omgeven. Er is altijd bij hen in huis gemusiceerd, ook door de mensen die bij hen op bezoek kwamen. Dan gaat de rest eigenlijk vanzelf.”
– U komt oorspronkelijk uit Limburg, maar woont al ruim 40 jaar in Tilburg. Dankzij u heeft Tilburg een nieuw festival voor klassieke muziek gekregen. Toch is de kruikenstad vooral de stad van de popmuziek. Vindt u dat niet jammer?
“Tilburg is inderdaad een popstad en dat is jammer. Niet omdat popmuziek er niet mag zijn, maar omdat de serieuze muziek wordt verwaarloosd. Door het onderwijs en door de politiek. De oorzaken daarvan heb ik al eerder op een rijtje gezet in mijn boek ‘Uit de doeken, uit de kleren’.”
– Zou u een paar van die oorzaken kunnen noemen?
“Die vraag is te omvangrijk om echt goed te kunnen beantwoorden. Het gaat om een waaier aan gebeurtenissen: misschien te beginnen met de Mammoetwet in de jaren zeventig, waardoor Kweekschool veranderde in Pedagogische academie zonder verplichte muzieklessen, wat culmineert bij het marktgerichte afbraakproces van Zijlstra en doorsuddert met het opheffen van gemeentelijke muziekscholen.”
– Voelt u zich intussen wel een Tilburger?
“Kennelijk is hier mijn plek om te wonen. Ik woon al 43 jaar in deze stad en we zijn elkaar daarmee iets verschuldigd. Wanneer je al zo lang in een stad woont, komt er vanzelf een band waardoor je betrokken raakt bij het culturele leven. Je bent dan als burger – die gebruikmaakt van de faciliteiten van een stad – ook verplicht daarvoor iets terug te doen. Een vanzelfsprekendheid. En dat zou ook omgekeerd moeten zijn.”
– Er bestaat zelfs een naar u vernoemde stichting die zich belangeloos inzet om composities van u en uw geestverwanten te promoten. Doet u nog wel eens dingen voor deze stichting?
“Minstens een maal per jaar organiseert de Stichting Sporck een concert waarvoor ik een nieuw werk schrijf. Afgelopen jaar was dat ‘Switch’ voor cellokwartet.”
– Uw grootste muzikale vrienden wonen niet in Nederland, maar in Rusland en Engeland. Is het werkelijk zo dat u met deze vrienden veel beter over muziek en het componeren van muziek kunt praten dan met uw Tilburgse vakbroeders? Zo ja, waar zit dan met name het verschil in?
“Vrienden op afstand zijn vaak loyaler. Bovendien wil ik geen deel uitmaken van een coterie, nergens bij horen. Dat autonome gedrag heeft natuurlijk een oorzaak.”
– In 1988 was u ook de eerste Nederlandse componist wiens werk op de Russische staatsradio te horen was. De Russische muzikanten hadden echter niet op uw muziek gestudeerd. De uitvoering was verschrikkelijk, vertelde u ooit in een podcast van Omroep Brabant. Kunt u daar iets meer over vertellen, hoe dat was?
“Inderdaad: een dag voor de première stond de hoboïst nog te stoeien met de noten, was het slagwerkensemble niet komen opdagen en moest ik de pianist van mijn trio nog wijzen op sleutelwisselingen. Maar op het concert zat iedereen op het puntje van zijn stoel, kwam er een staande ovatie uit een zaal die goeddeels bestond uit Sovjetcomponisten en moest ik ook nog een liefdesverklaring van de opnameleidster in ontvangst nemen. Het kan verkeren. De studiobanden die mij mee zijn gegeven heb ik nooit meer willen beluisteren.”
– Op internet is een hele lange lijst te vinden van werken die u schreef, waaronder vocale nummers, werken voor koor, orkest, solo-werken, maar ook kamermuziek en muziek voor theatergezelschappen. Waar heeft u in uw loopbaan het meeste plezier aan beleefd? Of waar schreef u het liefst muziek voor?
“In principe is mij alles eender. Je zou zeggen dat je als pianist het gemakkelijkst voor piano schrijft, maar laat juist dát niet zo zijn.”
– In uw werk is polyfonie erg belangrijk. Alle stemmen in een compositie moeten gelijkwaardig zijn. Daarmee bent u ouderwets. U vergelijkt uzelf wat dit betreft met Bach, die ook ouderwets was door terug te grijpen op muziek uit de middeleeuwen. Klopt dat?
“Met de taal van Bach net zoals die van alle andere grote componisten ben ik nu eenmaal opgevoed. Originaliteit zit niet in de taal zelf maar in het gebruik ervan.”
– U heeft ooit gezegd: muziek begint bij de menselijke stem en het instrument is de imitatie van de stem. Is het daarom ook dat u zoveel vocaal werk heeft geschreven in uw loopbaan als componist?
“Beslist.”
– Het schijnt dat u nooit lang bezig bent met het schrijven van muziek. Is het klaar dan bent u alweer met iets nieuws bezig. Uw hoofd zit vrij snel weer vol met nieuwe klanken. U probeert uzelf ook steeds te verbeteren in uw werk. Is dat nog steeds zo of hoeft u zich niet meer zo nodig te verbeteren?
“Een enkele keer kost het me weinig tijd een werk te voltooien. Maar dat is eerder uitzondering dan regel. Verbeteren blijft een dwangneurose.”
– Behalve componist ben u ook pianist. Om Chopin te kunnen spelen, moet je minstens 20 jaar lang zijn werk hebben gespeeld, zei u ooit. Bent u zelf al zover dat u Chopins werk geheel in de vingers heeft zitten?
“Misschien dat deze uitspraak uit zijn verband is gehaald en heb ik willen zeggen dat je vanaf je eerste les twintig jaar nodig hebt om het oeuvre van Chopin te beheersen. Het schrijven van muziek heeft mijn pianospel behoorlijk naar de achtergrond gedrongen. Dat neemt niet weg dat ik de dag wil beginnen met Bach en een paar Chopin-etudes.”
– Een bijzonder onderdeel van uw werk zijn composities met ruimtelijke effecten erin, ofwel Spacemusic zoals deze muziek wordt genoemd. Een van die werken is een stuk getiteld ‘Subito Sera’. Beschrijf eens in het kort hoe Spacemusic ontstaat en hoe het klinkt?
“Voor mij is muziek niet alleen beweging in de tijd maar ook in de ruimte. En daarmee ben ik allesbehalve de eerste, zie de titel van het eerder aangehaalde en door mij geschreven boek. Deze optie doelbewust in je compositie verwerken blijft voor mij een extra uitdaging en een extra sensatie voor het oor. Jammer genoeg zijn er maar weinig concertzalen, die dit faciliteren.”
– Uw muziek wordt deels als moeilijk toegankelijk ervaren door luisteraars. Dat geldt niet voor uw Spacemusic. Is die ook beter toegankelijk door de algehele harmonie die deze ademt?
“Die moeilijke toegankelijkheid ken ik alleen van mensen die nooit verder zijn gekomen dan Debussy. De harmonieën van het door u genoemde werk wijken echter nauwelijks af van veel andere composities. Voor het overige heb ik het idee dat ik als hedendaags componist behoorlijk toegankelijk wordt gevonden.”
– U heeft ook veel kamermuziek gecomponeerd. In Tilburg wordt op veel plekken kamermuziek gespeeld door allerlei gezelschappen. Is de kwaliteit van de uitgevoerde werken ook hoog naar uw maatstaven? En blijft het genre in deze stad ook vitaal genoeg door nieuwe composities, onverwachte bezettingen en verrassende speellocaties?
“Natuurlijk wordt er van alles geprobeerd om kamermuziek te promoten en is er inderdaad sprake van afwijkende programmering. Wat het niveau betreft: gezien de geringe vraag en het grote aanbod kan het niet anders of de lat is als maar hoger gelegd.”
– In 1985 schreef u ‘Als de groote klokke luidt’, een nummer voor de Tilburgse beiaard. Koos u expres voor een oud-Nederlandse titel om de lange geschiedenis van de beiaard te benadrukken?
“Nee. Het had meer van doen denk ik met de man die mij informeerde over mogelijkheden en repertoire van de beiaard.”
– De bladmuziek van het stuk was lange tijd zoek, maar werd in 2019 teruggevonden door oud-muziekdocent Henk Stoop. Gebeurt dat vaak met composities van u: dat ze verdwijnen en na zoveel tijd weer ergens opduiken?
“Nee. Het werk was en is gewoon gedocumenteerd bij Donemus, nadat het een beiaardprijs had gekregen.”
– U bent ook de eerste componist geweest die in 2018 voorslagen voor de nieuwe beiaardautomaat schreef, een compositie getiteld ‘Imprecaties’. Was u achteraf tevreden over deze compositie en wat waren de reacties van uw vakgenoten of naaste omgeving?
“Wanneer is een componist tevreden? Reacties van vakgenoten krijg ik in de regel niet, tenzij uit het buitenland.”
– Waar sloeg de titel Imprecaties op?
“Imprecaties dient hier opgevat te worden volgens Van Dale, namelijk bezwering. Klokkengelui heeft voor mij een bezwerende functie.”
– Is componeren voor de beiaard veel anders dan componeren voor een ander instrument?
“Elk instrument heeft zijn mogelijkheden en zijn beperkingen. Steeds weer opnieuw voor welke bezetting dan ook. Wat beperkingen betreft: daar kan ik een aantal van opnoemen. Maar juist die gebreken zijn een uitdaging voor een componist. Ik bedoel daarmee: hoe ga je als componist daarmee om en hoe buit je deze beperkingen het beste uit?”
Continue reading...
Foto: Anne Peters
Zijn eerste compositie voor saxofoon schreef hij tijdens zijn studie in Tilburg voor een studiegenoot, nu 22 jaar geleden. Compositieles kreeg de Tilburgse saxofonist en componist Andreas van Zoelen (1978) van Alexandre Hrisanide, volgens Van Zoelen een groot mens, waar hij veel van leerde, vooral wat de structuur van een compositie betreft. Tot zijn leermeesters behoort ook de in 2016 overleden Jan van Dijk, de man die naam maakte als musicus, componist en dirigent en als docent actief was aan het Brabants conservatorium. Van hem leerde hij vooral de importantie van het componeren van een melodie die rechtstreeks uit het hart komt. “Ik ben deze mentoren ongelooflijk dankbaar voor wat ze mij op mijn pad meegaven”, zegt hij terugblikkend op zijn studietijd.
In Duitsland zette Van Zoelen zijn studie als saxofonist voort bij Carina Raschèr, dochter van de saxofoonpionier Sigurd Raschèr. Van Zoelen speelde vervolgens alle grote solo’s uit het repertoire voor symfonieorkesten met orkesten als de Berliner Philharmoniker, onder de beroemde dirigent Sir Simon Rattle. Daarnaast werkte hij samen met beroemde musici als Stewart Copeland, bekend van de Britse band The Police, Daniel Kientzy en Markus Stockhausen.
Van Zoelens muzikale loopbaan bestaat inmiddels uit een vrij lange lijst hoogtepunten. Zo musiceerde hij ook bij het Beethoven Orchester in Bonn, het Brandenburgs Staats Symfonieorkest, het Noord Nederlands Orkest Groningen en het Limburgs Symfonie orkest onder chef Ed Spanjaard. In 2002 won hij zijn eerste grote prijs, de zogenaamde ‘Jacques de Leeuw’ Jong Top Talent prijs.
In 2013 trad hij toe tot Edition Sax, een project dat zich richt op het uitvoeren van werken uit de begintijd van de saxofoon. Concerten van dit ensemble vonden onder meer plaats in het MIM in Brussel en tijdens het Nederlands Saxofoon Festival in 2014. In datzelfde jaar zou hij ook als tenorsaxofonist toetreden tot het befaamde Raschèr Saxophone Quartet, dat wereldwijd optreedt in beroemde zalen als de Carnegie Hall New York, de Royal Festival Hall London, de National Concert Hall Taipei en het Concertgebouw in Amsterdam.
Een bijzonder project op Van Zoelens CV is verder het inmiddels al vijftien jaar lopende muziekprogramma ‘l’Histoire du Sax’, waarvoor hij composities bij elkaar zocht uit alle fases van de saxofoonmuziek. Doel van het project is om het publiek deelgenoot te maken van een bijzondere muzikale reis door het verleden van het blaasinstrument. Zo speelde Van Zoelen oude themavariaties uit 1845, impressionistische klanken uit het begin van de 20e eeuw, salonmuziek uit de tijd van de Roaring Twenties, de kleurrijke muziek uit de jaren ’50 en de meest actuele muziek voor saxofoon die maar voor handen is. In een interview met deze site zegt hij over het betreffende project: “Het publiek is tijdens zo’n avondvullend programma altijd enorm enthousiast. Het mooie aan het project is ook dat, naarmate mijn saxofooncollectie groter wordt, je steeds weer andere accenten kunt leggen en recente aanwinsten kunt delen met het publiek.”
Tegenwoordig is Van Zoelen hoofdvakdocent klassiek saxofoon aan de Academy of Music and Performing Arts in Tilburg en geldt hij als autoriteit op het gebied van de geschiedenis van zijn instrument. Zijn omvangrijke verzameling saxofoons bestaat al uit krap honderd oude saxofoons. Een boek dat hij schreef over de geschiedenis van de saxofoon in Nederland zou uitgroeien tot een standaardwerk onder beroepsgenoten. Voor de Stichting Vrienden van de Tilburgse Beiaard was Van Zoelens CV reden genoeg om de componist te vragen vrij werk te schrijven voor de beiaardautomaat.
– Hoe oud was je toen je muziek ging studeren en waarom saxofoon?
“Ik was zes jaar oud toen ik begon met saxofoon spelen, toen aan de Tilburgse Dans- en Muziekschool in de Tivolistraat. Ik heb indertijd erg getwijfeld tussen klarinet en saxofoon, maar weet nog precies hoe onder de indruk ik was, toen ik voor de eerste keer een saxofoonkoffer open zag gaan. Alleen al optisch was het een geweldig instrument. En toen bleek het ook nog fantastisch te klinken! Als ik tegenwoordig een saxofoon voor mijn collectie vind, voel ik me iedere keer weer dat jongetje van zes jaar. Toen ik veertien was begon ik lessen te volgen aan het conservatorium via de gedecentraliseerde vooropleiding, zoals dat toen heette. Een geweldige constructie. Ik heb in de tien jaar die ik uiteindelijk op het conservatorium studeerde daardoor ontzettend veel kunnen en mogen leren.
– Kom je ook uit een muzikale familie?
“Ik stam inderdaad uit een muzikale familie. Mijn vader speelde mondharmonica en slagwerk, mijn moeder zong. Mijn ouders hebben hard gewerkt zodat wij, de kinderen, allemaal muziekles konden volgen. Mijn broer speelt basgitaar, mijn zus klarinet.”
– Je geldt als een autoriteit op het gebied van de geschiedenis van de saxofoon. Daar heb je zelfs een boek over geschreven. Is de saxofoon als instrument veel veranderd sinds Adolph Sax in 1841 een eerste officiële auditie van zijn creatie gaf?
“De saxofoon is zeker sterk veranderd in al die jaren. Oorspronkelijk is het instrument bedacht voor het symfonieorkest, waar het een brug moest slaan in de instrumentatie tussen strijkers en blazers. Daarnaast was dezelfde rol voor het instrument weggelegd in de militaire muziek waar het hout- en koperblazers met elkaar moest verbinden. Als je op de oorspronkelijke Adolphe Sax-instrumenten uit mijn collectie speelt, voel en hoor je heel goed wat het oorspronkelijke concept was. Door allerlei omstandigheden en ontwikkelingen zijn we daar een heel eind van weggeraakt, wat deels toch wel jammer is.”
– Ik las verder op je site dat je saxofoons verzamelt. Hoeveel heb je er al en zitten er bijzondere exemplaren tussen?
“Mijn collectie bestaat ondertussen uit 98 instrumenten, waaronder tien van Adolphe Sax, de uitvinder van de saxofoon.”
– Je bent tenorsaxofonist van het Raschèr Saxophone Quartet, waarmee je in heel de wereld optreedt in grote concerthallen. Dat kwartet bestaat al sinds 1969. Hoe is het om onderdeel te zijn van dit gerenommeerde gezelschap?
“Het is een grote eer deel uit te mogen maken hiervan. Dit jaar viert het ensemble zijn 50-jarig bestaan, een speciaal moment dus voor het kwartet. Een dirigent zei recent tegen ons dat de traditie en de gravitas van vijftig jaar samen musiceren bijna tastbaar is in de klank. Dat is een mooi compliment. Dit verleden is kostbaar en geeft ons enorm veel. Tegelijkertijd voel ik ook een grote verantwoordelijkheid de traditie te behoeden en klaar te maken voor weer de volgende generatie. Verder is het een hele mooie opgave steeds weer nieuwe werken die voor ons geschreven worden met orkesten en koren over de hele wereld te spelen. Onze volgende reis gaat naar Florida en New York, met daartussen een stop in Havanna, Cuba.”
– Voor het kwartet werden door meer dan tweehonderd componisten muziekstukken geschreven. Zitten daar ook beroemde componisten tussen?
“Componisten die voor ons geschreven hebben zijn mensen als Philip Glass, Mauricio Kagel, Sofia Gubaidulina, Luciano Berio, Tristan Keuris, Charles Wuorinen en Iannis Xenakis. Daar staan beroemde namen tussen!”
– Als solist speelde je uiteenlopende stukken met meer dan twintig orkesten. Wat was je meest memorabele optreden vind je zelf?
“Ieder project heeft zijn eigen mooie herinneringen. Het is daarom moeilijk om er eentje uit te halen. In ieder geval vond ik de première van het werk dat Bernard van Beurden voor mij schreef voor baritonsaxofoon en harmonieorkest een memorabele afsluiting van een mooi traject. Daarnaast heb ik geweldige herinneringen aan de samenwerking met ons eigen Tilburgse Magogo Kamerorkest in de Concertzaal in 2007. Ook een hoogtepunt was de première van het concert voor bas-saxofoon van de Duitse componist Stefan Thomas, dat ik met het orkest in het Duitse Karlsruhe speelde.”
– Veel mensen associëren de saxofoon automatisch met jazz. Zijn saxofoons eigenlijk ook geschikt om er klassieke muziek op te spelen?
“Saxofoons zijn niet alleen maar geschikt om in de klassieke muziek te functioneren, ze zijn er zelfs voor bedoeld. Doordat het instrument werd opgenomen in de jazzmuziek nam het een enorme vlucht, wat natuurlijk geweldig is. Het komt ook door de uitgesproken kameleontische eigenschappen dat het instrument zo breed inzetbaar is. Iets dat ik enorm aan de saxofoon waardeer.”
– Als componist timmer je ook aardig aan de weg. Hoeveel composities staan er eigenlijk al op je naam en wanneer schreef je je eerste compositie voor de saxofoon?
“Mijn recente werk voor de beiaard is opus 101. Mijn eerste compositie, ook mijn eerste compositie voor saxofoon, schreef ik tijdens mijn studie in Tilburg, voor een studiegenoot, nu 22 jaar geleden. Ik kreeg compositieles van Alexandre Hrisanide, een groot mens, waar ik veel van leerde, zeker qua structuur. Later kwam ik bij Jan van Dijk, die mij de importantie van melodie aan het hart legde. Ik ben deze mentoren ongelooflijk dankbaar voor wat ze mij op mijn pad meegaven.”
– Je schreef veel werken voor saxofoon-kwartetten en saxofoon-ensembles. Is dat veel anders dan componeren voor een groot orkest?
“Hoe kleiner je ensemble is, hoe meer je moet nadenken over de essentie van wat je aan het schrijven bent. Vaak is dat heel gezond, maar inderdaad ook wel eens moeilijker als het schrijven voor een heel orkest!”
– Een Duitse recensent schreef over een compositie die je maakte voor sopraan-saxofoon dat het een heerlijke klankstudie was met nauw wrijvende dissonanties, stralende geluidswolken en ‘pulserende tutti’. Zelfs tangomelodieën waren erin te horen. Ben je een groot liefhebber van de tango?
“Ik ben niet specifiek een liefhebber van tangomuziek, maar in dat werk zijn daar wel flarden van te horen.”
– Je hebt ook variaties op het Wilhelmus geschreven voor concertbands en harmonie. Waarom dat?
“Klopt. Eigenlijk was dit een ode aan verschillende componisten die mij inspireerden.”
– Je bent verder de spil in een avondvullend programma rond de geschiedenis van de saxofoon. In het programma wordt een beeld gegeven van alle fases die het instrument in haar groei heeft doorlopen: van themavariaties uit 1845 tot de nieuwste muziek voor de saxofoon van nu. Je speelt daarbij ook steeds op een andere saxofoon. Hoe is het om zo’n programma samen te stellen en op al die verschillende saxofoons te spelen?
“Het programma ‘L’Histoire du Sax’, dat ik al 15 jaar doe met pianist Martien Maas, is een van mijn favoriete projecten! Het is geweldig om op al die verschillende instrumenten uit mijn collectie te spelen, en te voelen hoe het instrument tot zijn recht komt in zijn oorspronkelijke muzikale omgeving. Daarnaast is het fantastisch om die boog te laten horen van de eerste instrumenten, de doorontwikkeling en de huidige saxofoons in hun repertoire. Ik speel aan het eind van dat programma altijd nieuwe muziek die voor mij geschreven is, en altijd is het publiek er enorm enthousiast over. Ik weet zeker dat het komt omdat je als luisteraar op deze manier alles in een kader kunt plaatsen, iets dat essentieel is. Het mooie aan het project is ook dat, naarmate de collectie uitbreidt, je steeds weer andere accenten kunt leggen en recente aanwinsten kunt delen met het publiek.”
– Deze week is in Tilburg het Nederlands Saxofoon Festival weer begonnen. Daar ben jij een van de organisators van. Het festival duurt maar liefst tien dagen. Komen daar ook veel mensen kijken en luisteren en masterclasses bezoeken? En treedt jijzelf ook op?
“Het Nederlands Saxofoon Festival is mijn geesteskind. In 2014 organiseerde ik de eerste editie. Daar was veel internationale aandacht voor. Ook dit keer hoop ik daar natuurlijk op. Uiteraard treed ik zelf op, bijvoorbeeld tijdens het concert op 8 januari in de concertzaal, waar wij als Raschèr Saxophone Quartet als solist te gast zijn bij Philharmonie zuidnederland.”
– Toen ik je uitnodigde voor een interview meldde je me dat je zo’n 17 jaar geleden al eens een werk voor de Tilburgse beiaard schreef op initiatief van je compositieleraar Jan van Dijk, de toenmalige voorzitter van de beiaardcommissie. Was je ook tevreden met de compositie van toen?
“Ja, dat werk heette ‘Knocking at the gates of Heaven’. Op zich was ik wel tevreden. Ik had een structuur opgezet die werkte zoals ik wilde, en dankzij de uitgebreide uitleg van de stadsbeiaardier Carl Van Eyndhoven, met wie ik een uur in de toren zat, was de invulling wat ik ervan verwachtte. Het stuk was goed speelbaar, maar tegelijkertijd was ik wel steeds op zoek naar manieren om me beter uit te drukken, meer kleuren te vinden in de instrumenten waarvoor ik schrijf, en structuren nog beter te ontwerpen. We leven in een prachtige wereld, en dankzij de huidige technologie is een schat aan informatie ontsloten. Wat alleen wel tragisch is, is dat we als mens, als wezen, door de eeuwen heen veel verloren hebben waar het gaat om beleving, subtiliteit en intuïtie. En contact, niet in laatste plaats met onszelf. Veel ‘denkaanzetten’ liggen voor mij verscholen in muziek. Het is bijna een geheimtaal, een codex. Maar het geheim is dat we deze taal allemaal begrijpen, we moeten alleen het kanaal vinden!”
– Heb je de uitvoering van je compositie voor de beiaard van destijds ook zelf gehoord? Zo ja, hoe was dat?
“De uitvoering heb ik destijds zelf gehoord, ja. Dat was best een hele bijzondere belevenis, heel anders als bij de première van werk in een concertzaal. Ik zat tegenover de kerk op een terrasje en wachtte tot mijn werk gespeeld werd. De manier waarop de stadsgeluiden van Tilburg, de stad waar ik zo van hou, versmelten met mijn werk gaven het een onverwachte extra lading!”
– Is het gegeven dat een beiaard een instrument is dat te horen is in de openbare ruimte van invloed geweest op het componeren van je vrije werk voor de beiaardautomaat? Of heb je daar helemaal niet bij stilgestaan?
“Het feit dat het instrument in de openbare ruimte te horen is, is zeker van invloed geweest op het maken van de compositie. Niet voor niets heet het stuk Festina Lente!”
– Waarin schuilt volgens jou het specifieke of eigene van een beiaard? En wat maakt de beiaard onmisbaar?
“Dat het instrument letterlijk en figuurlijk zo midden in de gemeenschap staat is uniek. En natuurlijk zijn er weinig instrumenten die zo ongelofelijk imposant zijn, qua klank, draagkracht en afmeting. Ik zie het zelf als een belangrijk element van onze identiteit als Tilburger.”
Continue reading...